Een heile Welt
Alfred Kossmann
In de mooiste minuten van Haydns Die Schöpfung staan Adam en Eva te jubelen over ‘die heile Welt’. Er is heel wat gebeurd voordien, en de componist heeft Gods schepping van de vogels lyrisch en zijn schepping van de walvissen humoristisch begeleid. Het allegaartje dat te land, te water en in de lucht zich beweegt, vormt te zamen een ‘heile Welt’, een wereld die als heel, als gaaf en volledig wordt ervaren. Zo is het en zo is het goed.
Een vreugde als van Adam en Eva moet C. Buddingh' hebben gevoeld toen hij, volgens dat populaire gedicht ‘Pluk de dag’, ontdekte dat het deksel van een middelgroot potje marmite precies paste op een klein potje Heinz-sandwichspread. Na het ontbijt, in zijn verstrooidheid, ervoer hij de heelheid van de wereld.
Het was wat hij wilde ervaren, zonder enige godsdienstigheid uiteraard. In zijn op het eerste gezicht zo vriendelijke oeuvre is hij, bij nadere lezing, een man van verontwaardiging, van woede. Een voorbeeld: ‘en daarom zal ik het blijven eisen (...) / een wonder zo groot als een sinaasappelpit: / een mens te zijn die zich thuis voelt in het leven/ als een leugen in de mond van een politicus.’ De heelheid van tenminste het eigen leven wordt een opeisbaar wonder genoemd. En bij het lezen van de laatste regel schiet men in de lach. Men moet trouwens een beetje Haydn zijn om een sinaasappelpit als een wonder te kunnen beschouwen.
Op 24 juli 1972 schrijft Buddingh' in het derde deel van zijn dagboeknotities:
‘Bij de post die ik eergisteren ophaalde waren ook twee knipsels (...): één een bespreking van Gedichten 1938-1970 door Willy Spillebeen, waarin deze schrijft: “Terloops weze opgemerkt dat de doodsidee... in bijna al Buddingh's gedichten voorkomt.” Hoera, hoera: eindelijk eens iemand die het doorheeft. Ik schrijf in wezen uitsluitend over sterven, verval, kortstondigheid, vergankelijkheid (...). Maar ik probeer er geen tragische grimassen bij te trekken - en dat wordt in Nederland nauwelijks getolereerd.’
Een zonderlinge tekst. Instemming met Spillebeens terloopse opmerking over zo sombere thematiek leidt tot kinderlijk hoerageroep, en dan komt er nog een erg Nederlandse hatelijkheid over Nederland. Had het Buddingh's wrevel gewekt dat hij niet serieus genoeg werd genomen? In een gedicht van veel vroeger schrijft hij:
soms mag ik hier of daar meedoen,
maar nooit hoor ik er helemaal bij:
ik ben het neefje dat ook mee mag uitlogeren
daaruit put ik mijn kracht
Zo zag hij toen zijn literaire reputatie. Ten onrechte. Maar hij maakte het er ook later naar door zijn humoristische optredens, door zijn bemoedigende activiteiten als recensent en populator. En zijn dagboeken wekten bevreemding. Wat stond er nu eigenlijk in? Gebabbel over reisjes in Engeland en cricketwedstrijden, opsommingen van boektitels, en zelfs in neerslachtige uren leek de auteur nog vrij opgewekt. Dat hoorde, dat allegaartje, tot zijn wereld zoals de vogels en walvissen bij de schepping, en die wereld moest heel zijn. ‘Hoera, hoera’, moest er gejubeld worden al was er vaak geen aanleiding voor.
Buddingh's mooiste bundel vind ik Het houdt op met zachtjes regenen. In lange gedichten, heel vernuftig van constructie, wordt poëzie ‘een fluïdum rond ook het meest alledaagse’ genoemd. Buddingh' schreef odes aan de poëzie, aan een schaal met suikerklontjes, aan de fiets, elegieën op gestorven vrienden en bewonderde voorgangers. De wereld, zo lijkt het, is weliswaar allerminst héél, maar in de poëzie kan hij heel gemaakt worden. Du Perron wordt naar Buddingh' toegetoverd, het kleffe handje van Anthony Bosman is er bijna nog en Ton Kloppers leeft nog, zij het in het verleden. De bewonderaars van Buddingh', tot wie ik mij reken, waren geschokt bij het lezen van de laatste elegie. Er wordt een vriend uit het sanatorium in herdacht:
1970
1972
1975
1978
Je weet, Beer, ik ben een vredelievend mens,
bijna even vredelievend als jij was, die net
als ik, geen mug ooit kwaad zou doen, maar soms als ik
weer aan je denk, heb ik neiging om een machinegeweer
te stelen, de straat op te rennen en domweg
tussen al die vadsig-blozende gezichten
links en rechts om mij heen te knallen en luidkeels
uit te krijsen: ‘Daar! daar! daar! voor wat niemand
Beertje heeft aangedaan!’
De wereld is niet heel, Budding' wist het als iedereen. Waar was dan althans de illusie te vinden? Steeds, in poëzie en proza, maakt Buddingh' een idylle van zijn leven in Dordrecht, met vrouw en zoons, zo huisbakken mogelijk, biedermeier, en die kleine wereld was zoals de grote wereld zou behoren te zijn, een heile Welt.
■