Vic van de Reijt
Via Kees Buddingh' is een hele generatie middelbare scholieren in aanraking gekomen met poëzie. De bundel Deze kant boven uit 1965 ging stiekem bij mij de klas rond, tijdens de Nederlandse les. Iedereen kende het gedicht ‘zeer vrij naar het chinees’ (‘de zon komt op. de zon gaat onder./langzaam telt de oude boer zijn kloten.’) De cyclus ‘kachel’ (‘wie kan uitgaan en toch thuisblijven?’) werd eindeloos in de schoolkrant geïmiteerd. Een optreden in de plaatselijke schouwburg trok een volle zaal die voor het eerst kennis maakte met het dekseltje van het potje marmite dat precies bleek te passen op een potje Heinz-sandwichspread. ‘Sinds Buddingh' denken de mensen dat poëzie een avondje lachen is,’ klaagde Remco Campert. Maar wij, oudere jongeren, verlangen nog vaak naar die tijd terug.
Door de gedichten van Buddingh' leert men de Nederlandse literatuurgeschiedenis vanaf de jaren dertig uitstekend kennen: de Slauerhoff-romantiek, Forum, het surrealisme van De schone zakdoek, de Kultuurkamer, de clandestiene poëzie, de experimentele dichtkunst, de nonsenspoëzie, het realisme van Gard Sivik, Barbarber en De Nieuwe Stijl, de sonnettenrage van de jaren zeventig. Van al deze stromingen is Buddingh' een prominent vertegenwoordiger geweest, met uitzondering van de Kultuurkamer. ‘Dat is op een stomme manier gegaan,’ vertelde hij over zijn aanmelding bij die organisatie aan Lisette Lewin (Het clandestiene boek, 1983). Zijn literaire vrienden uit die tijd, Wim Hussem en Nes Tergast, beweerden dat iedereen zich zou aanmelden (‘Er valt toch niet aan te ontkomen’), maar achteraf was hij, in zijn isolement in Dordrecht, bovendien geveld door de tbc, de enige geweest. ‘Ik voelde me wel verneukt, ja.’ Van de publikatiemogelijkheden van de Kultuurkamer heeft Buddingh' nooit gebruik gemaakt.
In 1941 debuteerde hij met Het geïrriteerde lied in de Helikon-reeks van Ed. Hoornik. Een jaar later stelde hij met de inmiddels vergeten Anthony Bosman een bloemlezing samen, Twee recht twee averecht. Uit een bibliografie achterin het boekje blijken zijn literaire ambities: behalve zijn debuut vermeldt hij de titels van nog twee dichtbundels, Eiland in de Archipel en Pegasus in Thuredriht en de romans Zon in Virgo (in samenwerking met Max Dendermonde) en De snaren van de galg (over François Villon). Ze zijn nooit verschenen. Tussen zijn vierentwintigste en eenendertigste levensjaar is hij aan het ziekbed gekluisterd. In het sanatorium schrijft hij zijn eerste gorgelrijmen (waaronder ‘De blauwbilgorgel’) die in 1944 clandestien worden gedrukt.
Pas in 1949 is hij geheel van zijn tuberculose hersteld. Van Jaap Romijn krijgt hij zijn eerste vertaalopdracht The Forsyth Saga. Nog tachtig vertalingen zullen daarop volgen. In de jaren vijftig bouwt Buddingh' een bescheiden literair monument voor zichzelf op: twee bundels in de Windroos-serie met experimentele poëzie en bij Bruna een zeer uitgebreide herdruk van de populaire Gorgelrijmen (1953). In Vandaag publiceert hij enthousiaste artikelen over de Vijftigers (‘Aandacht voor de avant-garde’) en over de Nederlandse misdaadroman. (Hij schreef er zelf ook een, waarvan ik de titel maar niet vermeld.) Zes bloemlezingen verschijnen van zijn hand in de Prisma-boekenreeks: Balladen en refereinen, Liederen en romances, Het gevleugelde hobbelpaard en drie citatenboekjes.
pluk de dag
vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
precies past op een klein potje heinz sandwich spread
natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich spread-dekseltje
ook op het marmite-potje paste
en jawel hoor: het paste eveneens
Zijn meest excentrieke werk is de Encycyclopedie voor de wereldliteratuur uit 1954, de vrucht van zeven sanatoriumjaren. Door de uitroeiing van de tbc is het helaas onmogelijk geworden dat een dergelijk boek ooit nog als eenmanswerk kan verschijnen. Het is 800 pagina's dik, het barst van de fouten, maar het is completer en betrouwbaarder dan de meeste lexicons die de laatste jaren zijn verschenen.
Na een kort redacteurschap van Podium, samen met Simon Vinkenoog, vond Buddingh' in 1958 via Hans Sleutelaar onderdak bij het Vlaams-Rotterdamse tijdschrift Gard Sivik; wederom onderging zijn poëzie een metamorfose. De bundel West Coast (1959) beschouwde hij later als de eerste bundel waarin hij zijn eigen geluid gevonden had: poëzie met een minimum aan middelen, met een eigenaardige humor, die pas echt tot zijn recht kwam als je de dichter zelf hoorde voorlezen. Na de opheffing van Gard Sivik kon Buddingh' zijn werk kwijt in Barbarber; een hechte vriendschap met K. Schippers en een zeer geslaagde co-produktie, 128 vel schrijfpapier, waren er het gevolg van. In deze periode ontwikkelde Buddingh' zich tot een nationale bekendheid, als presentator van het tv-programma Poets en als de dichter van het elastiekje (‘geen schaartje’) en het marmite-potje. Op de plaatopname van ‘Poëzie in Carré’ (1966) wekt de voordracht van Buddingh' de grootste lachsalvo's op.
Inmiddels was Buddingh' ook proza gaan schrijven: een prachtig verhaal over zijn voetbalcarrière, Leve het bruine monster en twee romans, waarvan vooral De avonturen van Bazip Zeehok succes had. Het is een boek dat ik op mijn negentiende gierend uitlas en dat ik daarom niet meer durf herlezen.
Zijn dagboeknotities verschijnen vanaf 1970, met regelmatige tussenpozen, in boekvorm. Net als in zijn poëzie publiceert hij daarin de banale feiten uit zijn leven. Geheel in de Barbarber-traditie laat hij een fraai literair citaat volgen door de mededeling dat hij de vuilnisbakken heeft buitengezet. De dagboeken van Buddingh' zijn duidelijk met het oog op de publikatie ervan geschreven. Men ontmoet een tevreden man, gelukkig in zijn gezin, slechts behept met sympathieke