[Nummer 49 - 7 december 1985]
Ter zake
Diny Schouten
Het Amsterdams Fonds voor de Kunst laat sinds vorig jaar ter gelegenheid van de prijsuitreikingen van dertien kunstprijzen (prijzen voor literatuur, muziek, drama, choreografie, film en video, beeldende kunst, fotografie, architectuur, industriële vormgeving, gebonden kunst en grafiek) een auteur een rede houden over wat voor hem ‘in essentie’ kwaliteit betekent. De rede moet worden uitgewerkt tot een essay, dat moet beginnen met dat woord, kwaliteit. Voor de opdracht ontvangt de auteur f 10.000, -. Rudi Fuchs schreef ter gelegenheid van de uitreiking van de Busken Huetprijs aan Hugo Brandt Corstius de dialoog Kwaliteit (een bericht). Voor de half november in Paradiso gehouden mammoetmanifestatie (elf uitreikingen) werkte Abram de Swaan zijn essay Kwaliteit is klasse vooraf uit, een betoog over de culturele smaak als maatschappelijk distinctief, dat door Multatuli-prijswinnaar Cees Nooteboom snedig werd samengevat als: ‘Waarom is het behang van mijn moeder zo lelijk?’ De volgende opdracht gaat naar Jan Blokker. De teksten van Fuchs en De Swaan werden door uitgeverij Bert Bakker uitgegeven; op verzoek van de voorzitter van het fonds, Jurriaan Schrofer, verschenen beide boekjes tegelijk, ‘zodat men kan vergelijken’. Ze waren op de Paradiso-avond te koop, voor f 19,90. Door de haast waarmee ze geproduceerd werden, ging er iets mis. De uitgaven, die alleen nog onder Amsterdamse boekhandels waren verspreid, zijn teruggenomen; begin volgend jaar verschijnt een herziene herdruk. ‘Er waren regels weggevallen, waardoor de lijn van een hele alinea wegviel, en nog wat zetfouten,’ vertelt Mai Spijkers van Bert Bakker, ‘maar we gaan het keurig overdoen.’ ‘Dat mag ook wel,’ zegt De
Swaan, ‘voor iets dat de titel Kwaliteit is klasse draagt.’
De grote Amerikaanse romanprijs, de National Book Award for Fiction, werd vorige week toegekend aan Don deLillo voor zijn roman White Noise. Uitgeverij De Bezige Bij prijst zich gelukkig dat het boek daar in voorbereiding is; het zal in augustus verschijnen in een vertaling van Rien Verhoef, als Geruis. Bij De Bezige Bij verschijnt ook een herdruk van de gedichten van Anneke Brassinga, die als Brassinga's debuut verschenen in een bibliofiele uitgave van Peter Yvon de Vries, in een oplage van vijfenzeventig exemplaren. Ook om Brassinga's debuut kan een buikbandje: het krijgt op 18 december de Trevanian-poëzieprijs. Die prijs werd twee jaar geleden ingesteld op verzoek van de thrillerschrijver en linguïst Trevanian, die voor dat doel zijn rechten en royalty's door zijn Nederlandse uitgever, Elsevier, laat beheren. De grootte van de prijs is daardoor variabel, zegt Toine Akveld van Elsevier, ‘maar schommelt zo rond de f 7000, -.’ De prijs werd eerder uitgereikt aan Kees Ouwens en Fritzi Harmsen van Beek. Akveld wees de jury aan: Martin Mooij, Bert Schierbeek en Tom van Deel. Trevanian stelde de prijs in ‘ter stimulering van een Nederlandse dichter’. Zijn achterliggende gedachte was dat het zo langzamerhand tijd wordt dat wereldwijde best-seller-auteurs (waartoe hij zichzelf mag rekenen) de taak dienen te vervullen die in het verleden door koningen werd vervuld: die van mecenas. Trevanian koos voor Nederlandse dichters uit affiniteit met Nederland, en voor dichters, omdat ‘poëzie, 'net als goede wijn, slecht reist’; prozaschrijvers hebben meer kansen. ‘Maar
Trevanian moet nu gauw weer met een nieuw boek
komen,’ aldus Akveld, ‘want anders is het geld voor de prijs op.’ Het nu uitgekeerde geld is afkomstig van The Summer of Katya en Rude Tales and Glorious. Uitgeverij De Arbeiderspers moest onlangs de rechten over De plee killer en De Eiger killer contractueel afstaan aan Elsevier, wat het jaarlijks voortbestaan van de prijs weer voor even zeker stelt.
Er is, o schande, géén Multatuli-standbeeld. ‘Maar gelukkig,’ schreef Nico Scheepmaker in een Trijfel, ‘kan de Nederlandse staat zich op 19 februari 1987 revancheren.’ In verband met het naderende honderdste sterfjaar van Eduard Douwes Dekker (1820-1887) is, voor de zoveelste maal in de geschiedenis, een Multatuli-standbeeldcomité opgericht, waarin ditmaal (onder anderen) zitting hebben Hans van den Bergh, voorzitter van het Multatuli-genootschap, burgemeester Ed. van Thijn en uitgever Geert van Oorschot. Scheepmaker somt in zijn ‘Trijfel’ de voorgaande mislukte pogingen tot eerbetoon op. In 1907 werd geld ingezameld voor een gedenksteen in de gevel van het huis in Brussel waar de Max Havelaar geschreven werd. De opbrengst was zo gering dat het Vlaamse Willemfonds moest bijspringen. Toch kwam de steen er niet: de eigenaar van het huis, een bloemen- en fruitkoopman, weigerde zijn toestemming. Hij vreesde, nadat men hem Max Havelaar ter lezing had gegeven, betogingen van ‘die Javanen uit de Congo-staat’. Plannen voor een standbeeld bij Multatuli's honderdste geboortedag (2 maart 1920) liepen stuk op een gebrek aan bijdragen, die alleen een legpenning mogelijk maakten. Wel kon men in 1929 de negentigjarige weduwe Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel een buste van ‘Dek’ aanbieden. In 1951 werd geprobeerd Multatuli's sterfhuis in Nieder-Ingelheim te verwerven. De ministeries van OK&W en Buitenlandse Zaken toonden geen interesse, evenmin als het Prins Bernhardfonds en de industrie. Het Multatuli-genootschap probeerde het met een oproep in de krant en een radiopraatje van Garmt Stuiveling. Opbrengst f 15, -. Twee docenten van Het Nieuwe Lyceum in Bilthoven, Henk Plenter (Engels) en Piet
van Winden (docent Nederlands), reageerden op die oproep. Zij kwamen op het idee om nog dezelfde dag geld in te zamelen onder collega's, bestuur, oudleerlingen en leerlingen, in die week bijeen voor een onderwijscongres en een reünistendag ter viering van het vijftigjarig bestaan van Het Nieuwe Lyceum. De blikseminzameling bracht f 2500, - op. Kaja Wolffers (12), leerling van de tweede klas en enthousiast Multatulilezer, bracht zijn vader, de auteur Ivan Wolffers, op het idee om zijn uitgever, Contact, bij het initiatief van Plenter en Van Winden te betrekken. Er wordt nu gedacht aan een boek met teksten van en over Multatuli, dat scholieren enthousiast kan maken voor een schrijver die ondanks zijn bedenkingen tegen onderwijs, school maakte onder schrijvers. Hans van den Bergh, die Multatuli's standbeeld graag rensluis, tegenover het gebouw van de letterenfaculteit, verheugt zich over het initiatief van zijn oudleerling, Van Winden. ‘Het standbeeld zal er nu toch echt komen; mevrouwtje Luimstra (Van den Bergh doelt op de Amsterdamse wethoudster) heeft namens de gemeente de sokkel en de plaatsing toegezegd; Hans Bayens, die ook de beelden van Nescio, Theo Thijssen en Betje Wolff en Aagje Deken maakte, heeft een ontwerp gemaakt, en het Bureau Sponsor beraadt zich over de sponsorabiliteit van het project. In geval van nood kan Van Oorschot terecht bij bevriende en vermogende freules, maar we wachten nu eerst het resultaat van deze kinderkruistocht maar eens af.’
Het (de?) Gouden Ezelsoor, de prijs voor die debuterende schrijver van wie in één jaar tijd de meeste boeken zijn verkocht, gaat voor het jaar 1984 naar Adriaan van Dis. De prijs, die is ingesteld door de Organisatie van Fabrikanten voor Grafische Eindprodukten (een werkgeversorganisatie van drukkers en binders), bestaat uit een plastiekje met bijbehorende oorkonde en een bedrag van f 2500, -. Voor 1983 werd de prijs toegekend aan Tessa de Loo (46.000 exemplaren van De meisjes van de suikerwerkfabriek). René Stoute kreeg samen met Veronica Hazelhoff de prijs in 1982 (9500 exemplaren van Op de rug van vuile zwanen; 10.520 exemplaren van Hazelshoffs kinderboek Nou moe!). Het aantal verkochte exemplaren Van Dis' Nathan Sid slaat alle voorgangers: 56.861. Er bestaat géén troostprijs voor het slechtst verkochte debuut.
■