geschaarde gezin in de takken ontwaart; ‘Klokslag twaalf’, over de angstaanjagende wederopstanding van oom Louis, die zijn rechtmatig deel van de champagne opeist alvorens de ogen definitief te sluiten; ‘Het tamme konijn en de poelier’, waarin het tamme konijn in de kersttijd de door hemzelf geslachte mannelijkheid van de poelier verkoopt aan een argeloze klant.
Maar ik ben geen fan van viezigheid. Voor mij moet het over de liefde gaan, dierenliefde of mensenliefde, dat kan niet schelen. Het mooist vond ik ‘De Egyptische droom’, over het jongetje dat tijdens noodweer urenlang zijn arm onbeweeglijk houdt omdat een jonge zwaluw zich daaraan heeft vastgeklampt, zware kou vat, aan het ijlen slaat en sterft. Woest romantisch is ‘Het meisje Wonderlas’, een sprookje over een vader die hevig naar een kind verlangt, en zich samen met het stenen kindje (‘wit als marmer’) dat zijn jaloerse en zich tegen de zwangerschap verzettende echtgenote baart, in de vijver verdrinkt. Van wrede schoonheid is het laatste verhaal, ‘De anatomische les’, dat helaas ontsierd wordt door een te jolige inleiding. Het gaat over een meisje dat haar gestorven geliefde terugvindt in de kelder van een anatomisch instituut, en dat zich verdrinkt in de teil met formaline waarin hij dobbert.
Ik overdrijf mijn enthousiasme een beetje, merk ik. Het blijven tenslotte ‘maar’ verhaaltjes in een vederlicht genre, die op de rand van wat kitsch is, balanceren. Meer dan hun inhoud overdondert mij Wolkers' onnavolgbare stijl. Vergis ik mij niet, dan zijn diens fonkelende volzinnen uniek. Het geldt vast en zeker voor zijn krachtige metaforen: ‘de wereld was wit als piepschuim’; ‘je kon de zee horen ruisen, lieflijk, als een stortbak die bijna volgelopen is’; veren (in de banken van een aftandse Chevrolet) ‘die als slagroomkloppers door het versleten leer staken’; losbrekend onweer ‘alsof iemand met neonverlichting experimenteerde’; de tijd ‘die soms voorbij raast als een opgejaagde haas’. De ergerlijke platitudes waarmee schone jongedames worden beschreven (‘bekoorlijke vormen’; ‘haar jeugdige, slanke gestalte’), worden ruimschoots goedgemaakt door de elegantie waarmee de vier of vijf Shakespeare-citaten ter sprake worden gebracht.
■