Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Tobias door Marijke Höweler Uitgever: De Arbeiderspers, 134 p., f 24,50, (gebonden f 38,50)
| |
Rieken en dorsvlegelsHet ongeluk treft Tobias, die tot hij Judith ontmoet, de illusie heeft dat er vrij te kiezen valt in het leven. Het noodlot wordt bepaald als hij haar, en haar zusje Rachel, beiden met hun ouders in zijn dorp neergestreken ‘als gekleurde papegaaien op zwart akkerland’, verdedigt tegen de rieken en dorsvlegels van zijn dorpsgenoten wanneer zij, in haar onschuld, komen kijken naar de voetbalwedstrijd ‘tegen die van Zaltbommel’. Een teder en dankbaar gebaar van de jongste van de twee, Judith, doet hem ‘'t bloed in zijn onderlijf stuwen’. Een geheime afspraak is gauw genoeg gemaakt; bij de vrijage achter de stallen van het plaatselijk kasteel worden de dag erna onnodig de woorden ‘ik hou van je’ uitgesproken. Maar Tobias aarzelt gevolg te geven aan Judiths dringende verzoek om wegens de naderende oorlogsdreiging met haar naar Amerika te vertrekken. De twee gelieven zien elkander terug als de oorlog is uitgebroken. Judith voelt zich levensmoe na de conclusie dat ze niet ‘liebenswürtig’ is en is beangst om even beklagenswaardig te worden als haar over haar gezondheid jammerende moeder (die er evenzeer van droomde door een goj bevrijd te worden), redenen voor haar om het besluit te nemen ‘het ongeluk een stap voor te zijn’. Een afscheidsbrief van Judith beantwoordt hij met de sommatie, bij hem en de zijnen te komen onderduiken. Judith, toch al niet erg overtuigd van de zin van die onderneming maar twijfelend aan haar motieven (‘was ze zich aan het redden geweest terwijl ze juist dacht aan afscheid nemen?’) wordt in zijn gezin geconfronteerd met Tobias' onverminderde en duistere hartstocht voor haar, en de haat van zijn drie kinderen en die van zijn echtgenote, Belle. Het doet Judith besluiten, wetend dat ze door een actie van de drie wraakzuchtige zoontjes reeds als ‘versteckte Judin’ gezocht wordt, een mijnenveld in te lopen. Het melodrama wordt nog aangedikt met Tobias' onstilbare verlangen naar een dochtertje, dat hij ‘voor zich, op de merrie’ ziet zitten. De lezer weet, zonder dat het gezegd hoeft te worden, dat verlangen te verbinden met Tobias' gevoelens voor de kleine Judith, gevoelens waar de arme lobbes geen raad mee weet. Ik waag het maar niet te beweren dat het allemaal uit het leven gegrepen kan zijn; waarschijnlijk is dat het bezwaar juist. De kwaliteit ligt elders, in de details. In de genoeglijkheid van de conversaties tussen Judith en haar tafelkleed misschien, in de vuilbekkerij van de dorpsjeugd (‘dat het een pruim is kan een ieder zien’), in de koketterie waarmee Tobias' jongste, ‘de’ Joshua, toenadering zoekt tot een Duitse soldaat, of in de verlegen onbeholpenheid waarmee Tobias in een stille keuken de bevalling van zijn vrouw afwacht. Höweler schept er behagen in om juist zulke gevoelige scènes gevat en spottend te beschrijven. Om haar melancholie de baas te blijven? Mij maakte Tobias een beetje sentimenteel, maar als je't mij vraagt, zijn dat de beste verhalen. ■ |
|