Roede
Maar jubilea moeten gevierd worden en daarom verscheen er een bundel die Ten tijde van de Tachtigers heet. Verschillende medewerkers beschrijven daarin de ‘achtergronden van de ontwikkelingen rond De Nieuwe Gids’, dat wil zeggen ‘het landschap waar de Tachtigers zich voortbewogen’. Het gaat bijvoorbeeld om het toneel, de schilderkunst en de architectuur aan het eind van de vorige eeuw. Een fraai boekwerk, het is met al die plaatjes een genot om door te bladeren. Helaas verliest de bundel wat van zijn aantrekkelijkheid als je de verschillende bijdragen gaat lezen. Daar is allereerst een merkwaardig stuk van Harry Prick, waarin hij - zoals Van Deyssel eertijds met de afleveringen van De Nieuwe Gids deed - de bijdragen aan Ten tijde van de Tachtigers vluchtig becommentarieert. Hij spaart de roede niet. Zo stelt hij meteen de hamvraag: waarom zijn juist déze aspecten in het boek behandeld en niet bijvoorbeeld de uitgeverij, de godsdienstige situatie, enzovoort. Over een bijdrage merkt de inleider op dat hij ‘geen kruimel nieuws’ bevat - het zal je maar gezegd worden! Prick evenaart de grootheidswaan van zijn idool Van Deyssel als hij anderen kapittelt omdat ze zijn (Pricks) werk niet citeren of, nog gruwelijker, niet blijken te kennen.
Er is op Ten tijde van de Tachtigers nog meer aan te merken. Waarom een artikel over de homoseksuele emancipatie en niet over de vrouwenbeweging? Waarom niets over het onderwijs, de financiële positie van de kunstenaars, de politiek? Je moet natuurlijk altijd tevreden zijn met wat je krijgt, maar dat neemt niet weg dat elke verantwoording voor de keuze van juist deze aspecten voor de bundel ontbreekt. Waarom, tenslotte, besluit de bundel met een beschamende roddelrubriek?
In de artikelen zelf zijn nogal wat naïeve uitspraken te vinden. Als voorbeeld zal ik twee citaten geven die blijkbaar zonder nadenken uit een oudere bron zijn overgenomen. In beide gevallen gaat het om het verband tussen kunst en maatschappij, een relatie die de Tachtigers zelf hevig bezighield (wat tenslotte tot de grote breuk binnen De Nieuwe Gids leidde). De samensteller van de bundel schrijft: ‘De kunstopvatting van de Beweging van Tachtig is elitair en individualistisch. Ze sluit aan bij de heersende liberale maatschappij vorm van het kapitalisme.’ Op deze wijsheid, waarschijnlijk ontleend aan het werk van Jan en Annie Romein, valt nogal wat af te dingen. Want de liberale maatschappijvorm overheerst heel lang in negentiende-eeuws Nederland en vindt juist zijn literaire exponent in... de oude Gids! Pas aan het eind van de vorige eeuw worden die beginselen aangevallen, juist ook in de kringen van de Tachtigers. Iemand als Gorter zag als oorzaak van die veranderende mentaliteit de opkomst van het grootkapitalisme. Die maatschappelijke dynamiek zou ook doorwerken in de mensen: ‘Al onze zinnen, ons hart, ons hoofd, onze handen, ons geslacht werden er door geraakt.’ Of Gorter gelijk had, of je zo'n stelling überhaupt hard kunt maken, laat ik hier in het midden. Waar het mij om gaat is dat de verhouding tussen kunst en maatschappij heel wat gecompliceerder is dan in de paar eerder geciteerde zinnetjes wordt gesteld.