IJdelheid
Aan die laatste merkwaardige relatie worden in ‘Rachilde. Femme de lettres 1900’ ook vele behartenswaardige passages gewijd. Op deze invloedrijke echtgenote, zelf bekend schrijfster van afwisselend licht pornografische romans en kinderboeken en voor de Mercure de France literair recensente van bij voorkeur onbeduidende talenten, liet Léautaud heel wat giftige pijlen los. Maar tegelijk waren haar al genoemde ‘dinsdagen’ - ‘Rachildes poppenkast’ noemde hij ze - waar onder anderen haar protégés Verlaine en de immer in geurige lompen gehulde schrijver van Ubu Roi, Alfred Jarry, kwamen - een dankbare bron voor zijn Journal. Bovendien deelden ze een grote liefde voor dieren en, toch, een heimelijke bewondering voor eikaars talenten en afwijkingen. Nee, dan verliep het slechter bij Gaston Gallimard, de uitgever van de Nouvelle Revue Frangaise waarvoor Léautaud in 1921 en 1939 over toneel mocht schrijven en die hem verschillende malen per brief laat weten zijn rubriek ver beneden peil te vinden, onnodig kwetsend en van een ongerechtvaardigde ijdelheid. En vooral in 1939 had hij daarin niet helemaal ongelijk want de oude brombeer en kluizenaar uit Fontenay-aux-Roses toonde zich hoe langer hoe conservatiever, gemengd met een niet geringe scheut antisemitisme. Zijn adagium: ‘Ik leef, want ik veroorzaak een schandaal’ kreeg hier een nare bijsmaak die Edith Silve, dat moet ik haar nageven, niet probeert te verdoezelen. Als directeur voor de inmiddels overleden Vallette staat nu een zekere Jacques Bemard aan het hoofd van de Mercure, een groot bewonderaar van Goebbels en beijveraar voor het drukken van ‘Mein Kampf’.
Léautaud kan met de persoon Bernard niet opschieten maar diens ideeën schrikken hem minder af. Bovendien was de Mercure begonnen om zijn Journal Littéraire te publiceren, de droom van zijn leven en, economisch gezien, de enige kurk waarop hij zich nog drijvende kon houden. Toch redt hij het niet, Bernard stuurt hem in 1941 de laan uit met als enige verklaring: ‘om het genoegen te hebben u niet meer te zien’. Dat genoegen was wederzijds en zo kwam er voor Léautaud na drieëndertig jaar aanwezigheid op de burelen aan de Rue de Condé en vijfenveertig jaar medewerking aan een van de meest belangwekkende tijdschriften van voor de oorlog, een einde. Hij had nu alle tijd voor zijn Journal en Edith Silve sluit deze periode dan ook af zoals het hoort: met een analyse van de notities van een eigenzinnig en tegendraads schrijver. Het is ook een van de interessantste gedeelten van het boek omdat ze eindelijk lijkt uit te stijgen boven de feitjes en feiten waarover Léautaud zelf al zo uitvoerig geschreven heeft. Maar ja, de echte amateur wil alles weten.
■