Tijdschrift
Vorige maand was er in de Koninklijke Bibliotheek in 's-Gravenhage een onthullende en onthutsende tentoonstelling te zien over ‘De nieuwe orde en de Nederlandse letterkunde tussen 1940 en 1945’. Onthullend was deze expositie door het voor mij onbekende materiaal dat daar lag. Zo bleek zonneklaar de wankelmoedigheid van een aantal auteurs (Gabriël Smit bijvoorbeeld schreef in 1941 een lofdicht op Arnold Meijer, de leider van het Nationaal Front en publiceerde in 1943 clandestien heel andere verzen), waarmee maar gezegd wil zijn dat het niet zo gemakkelijk is om een snelle rechtlijnige conclusie te trekken. Onthutsend was de tentoonstelling door haar presentatie: geen enkel commentaar van de samenstellers, de geëxposeerde teksten en brieven spraken voor zich. In de bijdragen van de catalogus wordt zorgvuldig geformuleerd en voorzichtig geconcludeerd. Zo niet in Het Oog in't Zeil 1985/1 waar Jan Beijert een van verontwaardiging bol staand stuk schrijft over Lodewijk van Deyssels bemoeienissen met de genazificeerde Nieuwe Gids. In de catalogus over ‘De nieuwe orde’ zegt J.J. Kelder over Van Deyssel dat hij publiceerde te midden van fervente jodenhaters als Keuchenius en Haighton en dat hij in zijn tekst liet knoeien. ‘Het zou echter te ver voeren hem om op het vlak van antisemitisme te vergelijken met beide publicisten. Tussen afzwakken en insinueren ligt een midden. Het blijft een smet op de naam van Van Deyssel dat hij aan deze Nieuwe Gids bleef meewerken.’ Bij Beijert moet eerst de ‘chicanerende, scheldende en door dronkemanswaanzin geteisterde’ Nieuwe Gids-redacteur Kloos het ontgelden, vervolgens wordt de felle antisemiet Haighton, over wie dit stuk eigenlijk gaat, afgemaakt en dan wordt de ‘lepe tachtiger uit Haarlem’ op z'n nummer gezet en krijgt ‘de weduwe Van Deyssel-geboren Prick’ naar haar/zijn hoofd
geslingerd, dat zij/hij de nalatenschap van Van Deyssel voor onbevoegde wroeters verborgen houdt. Vooral de laatste uithaal is volstrekt niet ter zake en doet alleen maar afbreuk aan de wel terecht gereleveerde feiten. De toon van dit stuk wekt wrevel en dat is jammer want de aandacht in de literaire geschiedschrijving voor de periode '40-'45 is schaars, zodat ieder artikel over dit tijdvak in principe de moeite van het lezen waard is. Verder twee keer dada in Het Oog in't Zeil: Nico Brederoo over Hans Richter, die in de jaren dertig een aantal reclamefilms voor Philips en later een dadaïstische film over Sandberg maakte. Koos van Weringh schrijft over het éénmaal verschenen tijdschrift Jedermann sein eigner Fussball van Georg Grosz met politieke fotocollages van de broers Helmut en Wieland Herzfeld. De commerciële dadaïst versus de geëngageerde dadaïsten, dus.
EVA COSSEE