Kunnen klokken denken?
Geschiedenis van de mens-machine metaforen
De mens als metafoor. Over vergelijkingen van mens en machine in filosofie en psychologie door Pieter Vroon en Douwe Draaisma Uitgever: Ambo, 271 p., f 32,50
Karel Soudijn
In een voorlichtingsblaadje voor aankomende studenten merkte de Amsterdamse hoogleraar H.C.J. Duijker ooit eens op dat psychologie een zware studie is, ‘zwaarder dan bijvoorbeeld kernfysica’. Duijker was die mening toegedaan omdat psychologie volgens hem een paradoxaal vak is: het object van onderzoek - menselijk gedrag - is tevens het instrument van onderzoek. Sinds het verschijnen van Gödel, Escher, Bach is het hier aangestipte probleem van de zelfverwijzing modieus geworden. Maar het probleem was al veel eerder bekend; in hun boek De mens als metafoor hebben Vroon en Draaisma een motto van Cicero opgenomen: ‘De geest weet zelf niet wat de geest is.’
Toch doen mensen voortdurend uitspraken over zichzelf en over hun soortgenoten, of ze nu psycholoog zijn of niet. Hoe doen ze dat? Vroon en Draaisma benadrukken in hun boek dal wij bij het doen van detgelijke uitspraken vaak van een simpele truc gebruik maken: we Lassen een metafoor in, bijvoorbeeld ‘Ik ben een ezel.’ De metafoor verwijs! naar iets dat buiten ons staat en waarover wij wél netjes kennis kunnen verzamelen. Als ik weet wat een ezel is, dan wca ik ook wat ik bedoelde toen ik die vergelijking maakte.
In hun boek geven Vroon en Draaisma enkele algemene beschouwingen weg over het gebruik van metaforen, in en buiten de psychologie. Ze vertellen ook iets over de geschiedenis van de psychologie en haat beperkingen. Na deze inladende manoeuvres - die overigens veel ruimte innemen - komt het bock pas echt op gang: de auteurs beschrijven dan namelijk hoe in de loop der tijd verschillende machine-metaforen elkaar in populariteit afwisselden. Vroon en Draaisma leiden ons rond door een museum waarin we de menselijke geest achtereenvolgens als klok, stoommachine, radio en computer algebeeld zien.
Het hoofdstuk over de klok is het mooiste uit het boek. Misschien komt dat door de afstand In de tijd. Vooral in de Renaissance riep de klok allerlei vragen op over het functioneren van mensen (en van dieren). Vroon en Draaisma zijn, na zoveel eeuwen, zelf geen deelnemers meer aan hel debat: ze kunnen er nu weloverwogen over schrijven. Aan de andere kant is het hoofdstuk over de klok óók mooi, omdat dit instrument kennelijk al vragen opriep die tegenwoordig over de computer worden gested: het debat uit de Renaissance is dus al een aanloop tot een twistgesprek waar de geleerden momenteel in verwikkeld zijn: ‘Kunnen klokken denken? Hebben klokken een geheugen, bewustzijn, hebben ze weet van de uren die ze minwijzen? Zijn dieren een soort klokken? Kan aan klokken rationaliteit toegeschreven worden?’ Vervang in deze vragen het woord ‘klok’ door ‘computer’ en u kunt al weer aardig meekomen in de hedendaagse geleerden-salons.
Het hoofdstuk over de klok illustreert heel fraai een probleem bij het gebruik van metaforen om menselijke eigenschappen te verduidelijken. Zo'n metafoor is niet een hulpmiddel dat even opgepakt en, na gebruik, gewoon weer weggelegd kan worden: de kijk op het hulpmiddel wordt ook beïnvloed door de manier waarop het is gebruikt om iets over mensen te verduidelijken. Vandaar dat vragen gesteld konden worden zoals: ‘Kunnen klokken denken?’ Door de klok veranderden mensen niet alleen de kijk die ze op zichzelf hadden, maar ook het beeld dat ze van apparaten hadden. Door metaforen te gebruiken, sluipt het probleem van de zelfverwijzing telkens weer door een zijdeur naar binnen.
De grote klok van Straatsburg
Allerlei vraagstukken waarop in het klok-hoofdstuk wordt gepreludeerd, komen in alle heftigheid op de lezer af in het hoofdstuk over de computer. De vraagstukken worden nu veel ingewikkelder, omdat moderne computers zo ingewikkeld in elkaar zitten. Ook experts kunnen niet goed meer beschrijven hoe een computer werkt. Het wordt nu druk op de weg met tweerichtingsverkeer: de computer-metafoor moet de werking van de menselijke geest verduidelijken, maar allerlei veronderstelde kenmerken van die menselijke geest worden op hun beurt weer als metafoor toegepast om de werking van een computer te verhelderen.
Vroon en Draaisma beschrijven een interessante ontwikkeling in de wijze waarop mensen denken. Helaas is het boek sterk wisselend van kwaliteit. In het
Vervolg op pagina 18