Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Het literaire eetboek samengesteld door John Müller + 25 literaire recepten van Berthe Meijer, met een voorwoord van Maarten 't Hart Uitgever: De Bijenkorf, 236 p., f 10, - (vanaf 1-1-'86 f 24,50)
| |
BoterhamworstVan die éne vrouw en die éne man, daar is trouwens niets van aan, blijkt bij het hoofdgerecht. Harry Mulisch neemt een schedel mee uit eten (naar Dikker & Thijs, in Paralipomena Orphica); Leo Finkle, uit Malamuds verhaal Salzman de huwelijksmakelaar, verliest zijn trouwlust bij het zien eten van een maanzaadbolletje met een ‘gerookt, wit visje’ door die man; in een verhaal van Alexandr Kliment ontbijt een heer met twéé dames; in Dona Flor en haar twee echtgenoten van Jorge Amado eet een wellustige, voortreffelijk kokende, jonge weduwe tot haar verdriet alleen; bij een Siciliaanse maaltijd, beschreven door G.T. Tomasi di Lampedusa, raakt de dorpsschone Angelica erg opgewonden door de hulde die haar door álle mannen aan tafel gebracht wordt; Nescio's Japi deelt tegen de zin van Koekebakker in diens boterhamworst (‘een ordinair volksvoedsel’); Jan Arends eet, in z'n eentje, een héle oude krant op (met zaterdags bijvoegsel); in Len Deighton's Voorspel in Berlijn kankert zowat het hele tafelgezelschap op de nouvelle cuisine (‘grote gekleurde borden met een paar kruimeltjes eten in het midden’). Waar er wel sprake is van één man en één vrouw krijgen ze ruzie (Guy de Maupassant; Fay Weldon; John Updike), praten ze niet meer met elkaar (Simenon, De poes; Vestdijk, Mijnheer Visser's hellevaart; Elias Canetti, Het martyrium), of staan ze elkaar naar het leven (Patricia Highsmith). Wel veel seks, dat is waar, wat niet alleen verklaard kan worden door een dirty mind van de samensteller. Het blijft een onderwerp met vele variaties: weinig platte seks, wel veel verhitte hoofden, geknijp in billen en borsten, een liefdesverklaring (met huwelijksaanzoek) aan een koele dienster (in Céline), en een diner ‘naar aanleiding van een slechts tijdelijk overleden mannelijkheid’, van Des Esseintes uit Tegen de keer van J.K. Huysmans. De samensteller bezat de goede smaak om de gruwelijke afloop van de molenaarsscène (uit Jerzy Kosinkski's Geverfde vogel) weg te laten, zodat ik dat gelukkig niet nog een keer hoefde te lezen. Ik heb wederom besloten dat Yourcenar en Joyce geen schrijvers voor mij zijn, dat Jan Wolkers om De achtste plaag veel vergeven moet worden (‘Jasses, er ligt een beest op mijn bord, riep mijn zuster’) en dat er meer Tucholsky gelezen moet worden. Ook merkte ik dat ik Gogols Dode zielen veel te vlug gelezen heb. Ik wist niet dat deze zin er stond: ‘Zijn massieve lichaam dat in een soort blaasbalg was veranderd, begon door de openstaande mond en de neusgaten geluiden voort te brengen als zelfs een debuterend auteur maar zelden bedenken kan: er klonk tegelijk tromgeroffel, gefluit, en een soort explosief gedreun als hondegeblaf.’ En alsof het allemaal niet op kan maakte Berthe Meijer ook nog een eigen literair-culinaire bloemlezing van vijfentwintig auteurs, mét recepten (van Jane Austen, Marjan Berk, Louis Paul Boon tot en met Bep Vuyk, Virginia Woolf en Emile Zola). Berthe Meijers reconstructies zijn stijlvoller dan die van Maarten 't Hart, die in zijn recept van soep-vanhazevoorpootjes (geïnspireerd op Walter Scott) nota bene Vegana-soepkorrels (‘die men in Reform-winkels in potjes kan kopen’) voorstelt. Het charmantst is Berthe Meijers authentieke literaire anekdote, dat Gerard Reve haar op een artiestenfeest in de jaren vijftig onder het aanmaken van een ‘eenvoudige doch voedzame salade’ (kroppen sla met ui en Goudse kaas, ‘niks geen dure onzin voor dat kunstenaarsvolk’) voorhoudt ‘dat ik van hem wel iets kon leren als het op zuinig inkopen van voedsel aankwam en daarin had hij geen ongelijk’. Tot mijn vreugde zag ik dat ze aan de maaltijd heeft gedacht waarmee Thomas Manns Buddenbrooks opent. De ‘chalottensaus’ daaruit plaatste mij, toen ik de spelling chale voor sjaal nog niet kende, voor raadsels. Berthe Meijer noemt die saus niet, wel ‘Russische jam’, die bij het vlees werd geserveerd en die ze correct identificeert als vruchten op alcohol. In het Duits blijkt er ‘Russische Topf’ te staan. De luxueuze gember-boterkoek waarvan Berthe Meijer het recept geeft bij Carry van Bruggen, herinner ik me niet, wel de linzensoep (‘met dikke meelballen, waarin heel binnen-in stukjes zacht-gebakken ui verscholen zitten’), uit Het huisje aan de sloot. Net als John Müllers keuze, die prettigonpretentieus is (veel verhalen van minder highbrow auteurs, en dan bovendien met oog voor wat, in vertaling, nog verkrijgbaar is) bereikte Berthe Meijer een sympathiek evenwicht tussen de hoog-literaire Omelette Aurore (van George Sand), Madeleines van Proust, Boeuf en daube (uit to the Lighthouse van Virginia Woolf), tot nederige gerechten als Marjan Berks Nepnassi en Poeh's Honingbananen in een pakje. Kom, zei die, wordt het geen tijd voor een klein ietsje? ■ |
|