Wrakhout op de oorlogsgolven
De lotgevallen van twee zeventiende eeuwse geliefden
Wonderlicke avontuer van twee goelieven bezorgd door een werkgroep van Amsterdamse neerlandici onder leiding van E.K. Grootes Uitgever: Coutinho, 120 p., f 19,50
A. Korthals Altes
Een onooglijk klein boekje uit 1624 waarvan maar drie exemplaren bekend zijn (Kon. Bibl.. Den Haag; U.B. Leiden; Prov. Bibl., Middelburg), is op goede gronden door een werkgroep van Amsterdamse studenten Nederlands weer voor het voetlicht gehaald: Wonderlicke Avontuer van twee Goelieven, de eene genaemt Sr Waterbrandt en de ander Joufvrouw Wintergroen. Waarom is dit boekje zo uniek? Het is een verhaal in het Nederlands over de oorlog die van 1618 tot 1648 midden-Europa teisterde en de bevolking binnen het Keizerrijk Duitsland van 21 miljoen terugbracht tot 13 ½ miljoen. Een sappig geschreven volksnovelle die niet moraliseert of styleert, en dan nog vermoedelijk, zo meent de werkgroep, en ook Te Winkel (II, blz. 535) een oorspronkelijk Nederlands verhaal en geen vertaling.
De geliefden Waterbrandt en Wintergroen, woonachtig in het grensgebied van Oost-Friesland, kunnen elkaar niet krijgen: Wintergroen is voorbestemd voor een oude rijkaard. Waterbrandt heeft uit wanhoop (de anonieme schrijver zegt passend: desperado facit aut monachum aut militem: wanhoop maakt een man tot monnik dan wel soldaat) dienst genomen in de juist in Bohemen ontbrande oorlog die als Dertigjarige de geschiedenis zal ingaan. Wintergroen ensceneert haar dood door verdrinking en glipt per schip naar Friesland. Daar biedt zij zich, in travestie, aan als knecht bij een groep Friese vrijwilligers die naar Bohemen trekt om de protestantse ‘Winterkoning’ steun te bieden. Door toeval ontmoet zij in de omgeving van Pilsen weer haar geliefde, die als ordonnans onderweg is voor een andere hulptroep, die van graaf Van Mansveldt. Waterbrandt herkent haar niet, zelfs als zij het bed met hem deelt - een lange, kostelijke passage - maar ten slotte geeft Wintergroen haar travestie op, maakt zich bekend aan haar Friese luitenant, en een nogal informeel huwelijk te velde volgt. Helaas, zoals het gaat in de krijg, na de bruidsnacht ‘ginghen de trommels ende trompetten tot optrecken’. De protestantse legers worden op de Wittenberg jammerlijk verslagen en de Goelieven raken in de fog of war gescheiden: wederzijds wanen zij elkaar dood. Waterbrandt, gewond, wordt in Praag verpleegd, zich uitgevend voor een roomsgezinde, en trekt ten slotte op met het keizerlijk leger van generaal Tilly; tot hij z'n kans schoon ziet om over te lopen naar zijn eigen partij. Als wrakhout op de oorlogsgolven dobbert hij van 't ene leger naar 't andere. Ook nu weer blijft hij gewond bij de vijand achter en redt zijn leven door zich als Spanjaard voor te doen. Hij slaagt er in, binnen het door Tilly belegerde Heidelberg te komen en later breekt hij als boodschapper door de linies - hij zwemt de Neckar over - met een bericht voor Mansveldt. Eindelijk
bereikt hij via Frankrijk - alweer met een verloren veldslag en met een nieuwe blessure - Nederlands gebied; zonder zijn geliefde.
Oorspronkelijk titelblad, 1624 De slag bij Gembloux
Wat is er van Wintergroen geworden? Oók zij is bij de Wittenberg in handen gevallen van de vijand: een Kozakkenhoofdman, aan wie zij wordt ontroofd door een sluipmoord ten gerieve van een Kroatische generaal. Zij houdt zijn attenties tegen door erop te wijzen dat ze zwanger is. Onderwijl zoekt zij telkens wanhopig onder de gevallenen naar Waterbrandt. Als de Kroaat sneuvelt, neemt zij de benen, vergezeld van diens lijfknecht, en bevalt van een zoon. Ook zij en haar kind drijven met de legers op en neer, en eindelijk, na minstens even veel te hebben doorstaan als haar Waterbrandt, bereikt zij Walcheren. Daar lopen, ook weer door een gril van het lot, de twee goelieven elkaar tegen 't lijf. Deze passage in onze zeventiendeeeuwse Odyssee is roerend beschreven. Navrant is daarna de thuiskeer op haar ouderlijke boerderij in Oost-Friesland. De soldeniers - nota bene van Van Mansveldt - hebben haar vader mishandeld, het huis leeg geplunderd. Waterbrandt stelt dan voor dat hij de armoede zal keren door op de West-Indische vaart te gaan. Het is dan 1623 en de W.I.C. is juist twee jaar oud. Beladen met rijkdommen keert hij terug - het meest fragmentarische en daardoor zwakste deel van de vertelling - om uiteindelijk met vrouw en kroost nogmaals de reis naar het wondere Westen te aanvaarden. Gelukkig, ondanks dit onnozele eind (propaganda voor dienstneming bij de W.I.C.?) heeft het Wonderlicke Avontuer de kwaliteiten van een boeiend verhaal: sappig, vaak geestig geschreven, soms zelfs aandoénlijk. Het onzekere, harde bestaan van de zeventiendeeeuwse
[vervolg op pagina 10]