Het niemandsland van de ‘refuseniks’
Van Gorkistraat naar Beersheva. Op reis in Rusland en Israël door Lisette Lewin Uitgever: Van Gennep, 247 p., f 34,50
Carolijn Visser
In 1963 ging Lisette Lewin, als studente, voor het eerst naar de Sovjetunie. Ze was toen onder de indruk van de socialistische maatschappij. ‘Ik heb lang geloofd dat gloeilampen in de Sovjetunie langer meegaan omdat het Philips-monopolie er belang bij heeft, dat de peertjes snel opbranden. In die opvatting werd ik gestaafd door wat er gebeurde toen in Moskou de hak van mijn schoen afbrak. Ik moest mijn schoenen afgeven in het hotel en kreeg ze terug met nieuwe hakken en zolen. Die zijn nooit versleten. Jaren later moest ik de schoenen weggooien omdat de bovenkant was gescheurd.’ Toch raakte ze tijdens diezelfde reis enigszins verontrust in een museum voor moderne kunst in Moskou. Alle heldhaftige arbeiders aan de wanden wekten haar wantrouwen.
Weer terug in Nederland bleef Lisette Lewin de gebeurtenissen in de Sovjetunie volgen door onder andere avonden te bezoeken van de vereniging Nederland-USSR, een organisatie die de Sovjetregering een warm hart toedraagt. Een voorval tijdens een van de avonden maakte haar woedend: ‘Tegenover mij zat een man die zei: “Onze slager hè, een jodeman, hele familie in Auschwitz omgekomen. Weet je wat die man stemt? Fee Fee Dee. Ik zeg tegen hem: Weet je wat jij bent? Een fascist!” De zaal was het gloeiend met de man eens geweest.’
Voor Lisette Lewin moet het een van de aanleidingen zijn geweest om zich bezig te gaan houden met het lot van de joden in de Sovjetunie. In de jaren zeventig en tachtig maakte ze talloze interviews met geëmigreerde joodse Russen in Nederland en Israël. Ze maakte opnieuw een reis naar de Sovjetunie. Ook maakte ze een uitgebreide studie van de Russische schrijvers Gorki en Zosjtsjenko. Dit alles te zamen leidde tot het boek Van Gorkistraat naar Beer-Sheva. De verhalen van Lisette Lewin geven het abstracte probleem van ‘antisemitisme in de USSR’ een gezicht. De tientallen Russen die in haar boek voorkomen, vertellen hoe moeilijk het leven in de USSR is voor iemand die ‘jood’ in zijn papieren heeft staan. Dat feit maakt het vinden van een goede baan, een plaats op een bekende universiteit, vaak onmogelijk. Wie Hebreeuwse lessen geeft, loopt het gevaar voor jaren te verdwijnen in een strafkamp. Wie het lef heeft om matzes te bakken, wordt gearresteerd. In de Pravda worden cartoons afgedrukt die volgens Lisette Lewin lijken te zijn overgetrokken uit nazistische tijdschriften. ‘Op de buik van de weerzinwekkende vette jood uit Der Stürmer staat nu in plaats van Wall Street “Internationaal Zionisme”.’
Lisette Lewin
Tegenwoordig, schrijft ze, doet in de Sovjetunie de mening opgeld dat het getal van zes miljoen joodse slachtoffers van de nazi's schromelijk overdreven is. ‘In de Tsarentijd waren er georganiseerde pogroms,’ besluit Lisette Lewin, ‘nu worden joden gewoon op straat in elkaar geslagen wanneer er weer eens een uitzending “tegen de internationale samenzwering van het zionisme” is geweest.’ De enige uitweg voor de meesten is emigratie. Maar iemand die daar officieel toestemming voor vraagt, komt in een soort niemandsland terecht: ontslag volgt onmiddellijk. Daarna is er een groot gevaar om voor landloperij te worden gearresteerd. Alleen met scharrelen in de marge kunnen deze ‘refuseniks’ aan de kost komen. Voor hun vrienden wordt het gevaarlijk met ze om te gaan. In een aantal gevallen komt dan eindelijk de toestemming om het land te mogen verlaten. Soms moet dat gebeuren binnen achtenveertig uur: afscheid nemen van vrienden en familie, alle spullen achter laten en weten dat je eigen stappen nooit meer zullen klinken in de straat waar je woont. ‘Emigratie op deze manier,’ schrijft Lisette Lewin, ‘is een repetitie voor de dood.’