Tijdschrift
Niet uit alle vrouwentijdschriften die ik deze week onder ogen had, blijkt dat een vrouw meer is dan een buik op twee benen met vooral baarmoederproblemen. ‘Wat moeten wij met inlegkruisjes?’ heet het artikel van Saskia van der Stoel in Opzij (oktober 1985) over allerlei gynaecologische onderwerpen waarmee de ‘themagroep Vrouwen’ van de biologiewinkel in Utrecht te maken krijgt. De mythe van de moederliefde wordt aan de kaak gesteld in een interview met Elisabeth Badinter, die een boek schreef over het aloude gezegde ‘kinderen zijn hinderen’. En ook volgens Opzij is het helemaal niet treurig als je een depressieve echtgenoot hebt, maar is dat juist voor vele vrouwen een ‘pepmiddel’. Katijf (augustus 1985) schrijft over reageerbuisbaby's en over onvermijdelijke onderwerpen als seksueel geweld en abortus. Volgens mij is het een misverstand te menen dat vrouwen in aparte bladen vooral over dit soort zaken geïnformeerd willen worden. Leuk is overigens in Katijf een interview met fotografe Eva Besnyö, die al in 1947 met andere kunstenaars de GKF (Gebonden Kunstenaars Federatie) oprichtte. De vragen die aan haar gesteld worden zijn tamelijk stom: ‘Wat kun je uitdrukken met fotografie?’ en niet’: Wat wil jij uitdrukken met jouw fotofgrafie? En: ‘Waarom heeft het fascisme in de jaren dertig gewonnen en vind je deze tijd een herhaling van de tijden toen?’ en het toppunt: ‘Stel ik kom van Mars af en ik vraag jou, wat is dat voor een beweging (de vrouwenbeweging), wat is daar gebeurd?’ Maar de antwoorden laten een actieve, enthousiaste en interessante vrouw zien. Diva, dat zichzelf afficheert als ‘lefgozer onder de damesbladen’, maakt in het septembernummer de balans op van de vrouwenbladenmarkt in het overzicht ‘hoe een strijdbare subcultuur
zichzelf onschadelijk maakt’. Het gros van het aangeboden leesvoer is voor nietingewijden oninteressant, of de koper legt het blad weer naast zich neer omdat ‘zij toch niet lesbisch is’, schrijft Marjolein Houweling. ‘Lover is literair, Lust en Gratie noemt zich lesbischcultureel en Katijf heet feministies. Elke zuil zijn eigen blaadje.’ Een vergelijking van de advertenties in die bladen geeft ook nogal een aardig inzicht in de doelgroep. In de meeste van deze tijdschriften staan aanbevelingen van vrouwencafés, vrouwenuitgeverijen, en vrouwenboekhandels en van de collega-bladen, maar alleen in Opzij adverteert Fiat met de ‘kittige’ Panda voor de geëmancipeerde vrouw en Philips met: ‘Je zult maar onverwachte eters hebben en géén magnetron.’ De oproep om te reageren op de vacature voor ‘buitengewoon hoogleraar emancipatievraagstukken v/m aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam’ stond wel in Opzij en niet in Diva, Katijf, Lust en Gratie, Lover, Nemesis, Tijdschriften over Vrouwen en Recht, en Ruimte voor vrouwen in de beeldende kunst en architectuur. De advertentieacquisitie wordt met uitzondering van Opzij bij de meeste bladen niet erg professioneel aangepakt net zomin als de vormgeving, volgens Marjolein Houweling. Op Diva zelf heeft ze uiteraard niet veel aan te merken. ‘De spreekbuizen van de subcultuur en de beweging spreken louter voor eigen parochie. Op Diva na is het homo- en vrouwenblad een hardnekkige amateur, volstrekt ongevaarlijk en in de verste verte geen bedreiging voor de gevestigde media-orde,’ luidt dan ook haar conclusie. Toch bestaat het tijdschrift Lover, literatuuroverzicht vrouwenbeweging al twaalf jaar en haalt het een oplage van
4200 exemplaren. Ik denk dat bladen die duidelijk over één bepaald onderwerp gaan zoals Lover over literatuur, Nemesis over juridische zaken en Ruimte over beeldende kunst, en die niet allerlei typische vrouwelijke problemen aanroeren misschien dan inderdad geen ‘bedreiging voor de gevestigde mediaorde’ vormen, maar wel een duidelijk bestaansrecht hebben en ook het leukst zijn om te lezen. Zo analyseert Annechien Vink in Lover (september 1985) het werk van Lidy van Marissing, die zichzelf wel een experimenteel auteur wil noemen, maar zich niet bij de feministische literatuur wil laten indelen. Annechién Vink vraagt zich terecht af of het oeuvre van een progressief schrijfster die niet expliciet feministisch genoemd wil worden toch een emanciperende werking kan hebben. ‘Grote fantasie is vaak de keerzijde van een maatschappelijke machteloosheid,’ zegt zij over Van Marissings boeken. Ook in Lover een aantal brieven van Erika Mann aan haar beroemde vader vertaald door Gerda Meijerink. Gerda Meijerink heeft zelf een lesbische roman geschreven waarvan een voorpublikatie staat in een speciaal Vrouwenboekenweektijdschrift. Zij wordt hierin ook geïnterviewd over het schrijven van die roman. Plaatsvervangende schaamte krijgt ze als ze eraan denkt dat haar hoogbejaarde tantes het boek zullen lezen. Dit tijdschrift is een eenmalige uitgave van de Stichting Vrouwenboekenweek en is verkrijgbaar bij alle vrouwenboekhandels.
EVA COSSEE