Het batig saldo 1975-1985
Naar een nieuwe vrouwenspiegel
Diny Schouten
‘De plaats van de vrouw is op het schutblad van haar mans proefschrift.’ Ik werd aan die zin herinnerd door Ten Bravens opmerkelijk juichende bespreking, niet zo lang geleden, van een nogal obscuur bundeltje rijmknutselarij met de vooroorlogs klinkende titel Aan haar zonder wier. Door die titel realiseerde ik me ook weer het bestaan van een niet gedateerd (maar vermoedelijk uit 1984 stammend) knipsel in mijn bezit, waarin gemeld wordt dat van het merendeel van de 194 hier verschenen natuurkundige proefschriften (van na 1970; er zijn vier proefschriften van vrouwen onder) een echtgenote of vriendin de plaats inneemt die Carry van Bruggen (de zin is uit Uit het leven van een denkende vrouw, 1920) op het oog had, en dat daarnaast negenenzeventig Marjoleinen, Marjannen, Maria's en andere ‘haren zonder wier’ ook nog expliciet gehuldigd worden voor nader gespecificeerde steun als inspiratie, voedselvoorziening, kinderen stilhouden, grafieken maken en typewerk. Dat alles ‘zonder merkbare tekenen van jaloezie als ze hem aan zijn computer afstond’.
Het is vervelend om over een brein te beschikken dat juist zulke zaken wenst te onthouden, en het is nog vervelender dat zo de basis wordt gelegd voor opinies waarmee een vrouw haar kansen in of op gezelschap bederft. Ik bedoel, als je je erover verbaast dat mulier tacet in ecclesia en dat zelfs de honderdvijftig (of daaromtrent) onlangs door Opzij geselecteerde vrouwen niet over de machtige hand beschikken die het raderwerk doet stilstaan, dan kun je je hang-ups maar beter voor je houden. Ze op het tapijt brengen wordt dadelijk afgestraft met de eis om dan ook met een verklaring te komen voor de geregistreerde verschijnselen, en dan zijn er maar weinig mensen die je geloven als je zegt heus niet te willen beweren dat het allemaal komt omdat ze ons eronder houden. Tegelijkertijd word je, juist omdat je die conclusie niet wilt trekken, uit een andere club gezet.
Even lastig was het om, zoals laatst, een verklaring te moeten afleggen waarom mijn besprekingen altijd over vrouwen gaan. Seksistische politiek van de redactie, veronderstelde mijn lezer, die bij zijn beschuldiging bleef, ook nadat ik hem ervan probeerde te overtuigen hoeveel vrije wil daar achter stak. En ‘natuurlijke verwantschap’, had ik willen zeggen als ik gedurfd had, maar ik stond al zo zwak: riekt zoiets niet naar seksisme? Bovendien ben ik het eens met Tessa de Loo, die ten aanzien van de kritieken op haar werk opmerkte dat een (mogelijke) ‘tendens om boeken van vrouwelijke auteurs bij voorkeur door vrouwelijke recensenten te bespreken, een griezelige splitsing zou zijn’, tenzij De Loo bedoelt dat vrouwelijke recensenten een lagere ‘status’ zouden bezitten, wat niet in mijn belang is om te vinden. Als het ‘griezelig’ is, zit dat in de ‘positieve discriminatie’, die je kunt beschouwen als een soort omgekeerd, maar in elk geval verkeerd, seksisme.
| |
Canonisatie
Toch kun je je als recensent nog seksistischer gedragen: door verschillende boeken van vrouwen op één hoop te vegen in een bespreking. Dat gebeurt dan overduidelijk ‘louter op grond van het feit dat onze seksuele reproduktieorganen soortgelijk zijn’, zoals Andreas Burnier (in 1968, ook in een artikel over ervaringen met kritiek op eigen werk) kankerde. Helpen deed het niet. Zestien jaar later vatte Marjan Berk het principiële bezwaar nog eens kordaat samen: ‘Wat wij gemeen hebben zijn een kut, een schrijfmachine en een uitgever.’
Debutanten 1974-1985
|
vrouwen |
mannen |
|
|
1974 |
|
Maartje Luccioni, |
Louis Ferron, |
Hannes Meinkema, |
Guido Golüke, |
Doeschka Meijsing, |
Robert Loesberg, |
|
Robert Loesberg, |
|
Ischa Meijer, |
|
Durk van der Ploeg, |
|
F. Springer |
|
|
1975 |
|
Hester Albach, |
Bert Jansen |
Anne Marie Baart, |
Oek de Jong, |
Maartje van Tijn, |
Joyce & Co, |
|
Roeland Kerbosch, |
|
Martin Koomen, |
|
Frans Kusters, |
|
Jan Siebelink, |
|
Frans Stüger, |
|
Hans Warren |
|
|
1976 |
|
Agnes de Haas, |
Jules Deelder, |
Christine Kraft, |
Peter ten Hoopen, |
Aleida Leeuwenberg, |
F.B. Hotz, |
Anja Meulenbelt |
Nicolaas Matsier, |
|
Guus Vleugel, |
|
Leon de Winter |
|
|
1977 |
|
Laurie Langenbach, |
Marcus Heeresma, |
Anna Seghers |
J.L. de Jager, |
|
Frans Kellendonk, |
|
Kees van Kooten |
|
|
1978 |
|
Olga Rodenko, |
F. van den Bosch, |
Monika Sauwer |
Jan Cartens |
|
Hans Dorrestijn, |
|
A.F.Th. van der |
|
Heijden (Patrizio |
|
Canaponi) |
|
Bouke Jagt, |
|
A. Moonen, |
|
Jona Oberski, |
|
Gerrit Jan Zwier |
|
|
1979 |
|
|
Kester Freriks, |
|
Sjoerd Kuijper, |
|
Eric Terduyn, |
|
Eriek Verpale, |
|
Oscar de Wit |
|
|
1980 |
|
|
Olaf Baltus, |
|
Gerrit Komrij, |
|
Tom Pauka, |
|
Ivan Wolffers |
vrouwen |
mannen |
|
|
1981 |
|
Marian van de Ruit |
Boudewijn Büch, |
Annie van den |
J.P. Brugstedde, |
Oever |
Thomas Graftdijk |
|
Errit Petersma, |
|
Jean Pierre Plooij, |
|
Thomas Verbogt |
|
|
1982 |
|
Marjan Berk, |
Rob Bakker, |
Marijke Höweler, |
Huub Beurskens, |
Hedda Martens, |
Herman Brusselmans, |
Mees Houkind |
Jean-Paul Franssens, |
|
Anton Haakman, |
|
Hellema, |
|
Niek de Laaf, |
|
René Stoute, |
|
Johnny van |
|
Tegenbosch, |
|
Kees Verheul |
|
|
1983 |
|
Marion Bloem, |
Jacob Groot, |
Tessa de Loo, |
Bas Heyne, |
Nicolette Smabers |
Nis van der Horst, |
|
Ernst Jansz, |
|
Jan Meyers, |
|
Hans ter Mors, |
|
Hans van Pinxteren, |
|
Jan de Rooy, |
|
Thomas Rosenboom, |
|
Robert Vernooij, |
|
Arie Visser, |
|
Rien Vroegindeweij |
|
|
1984 |
|
Marja Brouwers, |
Paul Binnerts, |
Hermine de Graaf, |
Jan Brokken, |
Nelly Heykamp, |
Daan Cartens, |
Suzanne Hoender- |
Andriaan van Dis, |
daal. |
Nol Gregoor, |
Karina Ploos van |
Frans Gruppelaar, |
Amstel, |
Jan Klein, |
Koba Swart, |
J.H . Kramer, |
|
Joost Niemöller, |
|
Willem Jan Otten, |
|
Rijk van Rotterdam, |
|
Wim Sanders, |
|
Mare Schabracq, |
|
Dick Schouten, |
|
Constant Schröders, |
|
Ger Thijs |
|
|
1985 |
|
Fleur Bourgonje, |
Willem Bijsterbosch, |
Vonne van der Meer |
Herman Koch, |
Chantal van Dam |
Willem Otterspeer, |
Gerda Meijerink |
Wim Platvoet |
Maar wat op andere dagen verboden is, mag deze week, dit tot ‘nationale vrouwenboekenweek’ is verklaard, weer wel: een oprecht seksistisch stuk schrijven alsof er zoiets als ‘vrouwenliteratuur’ bestaat. Met ‘canonisatie’ achteraf is dat overigens al eerder vertoond; Annie Romein-Verschoor beschrijft in haar autobiografie hoe ze zeker niet de Wijnaendts Franckenprijs verwachtte voor haar dubieuze onderneming om een literair proefschrift te schrijven over een sociologische categorie.
Vrouwenspiegel, een overzicht van de Nederlandse romanschrijfsters van 1880-1935, ontstond nadat redacteur Maurits Uyldert het vanzelfsprekend vond haar de schrijfsters ter bespreking te zenden voor het Algemeen Handelsblad. Om aan het vermalen van de ‘prullen’, zoals mevrouw Romein het niet heel elegant uitdrukte, nog enige zin te geven ontstond het idee voor een dissertatie, ‘want het was al te duidelijk - voor mij tenminste - dat het wezen én het onder de maat blijven van al deze veelgelezen boeken niet in het vrouwzijn van de auteurs stak, maar in het dame-zijn, in het behoren en willen behoren tot een oude, gezeten bourgeoisie’.
Romeins overzicht is voortgezet door Hella Haasse, in twee lange esśays in Raster (1979), ‘Het beeld in de spiegel’, waarin ze met panoramische blik de vrouwen in romans en de romans van vrouwen beziet, wat - moet het gezegd? - niet hetzelfde is. Het overzicht loopt van Hroswitha van Gandersheim (ongeveer 950) tot Anja Meulenbelt (1976). Dat zou ik haar, zelfs niet voor de periode die nu vacant is (1975-nu) niet durven nadoen. Wel geeft Haasse een nuttige aanvulling op Annie Romeins dissertatie (meer een lang uitgesponnen essay dan een wetenschappelijke verhandeling, oordeelde die daar later zelf over). De schrijfsters van na 1935 krijgen toch in elk geval zoiets als een alinea. Met schrijvers zou dat niet goed gekund hebben zonder een hele jaargang van Raster in beslag te nemen. In ‘Het beeld in de spiegel’ (dat eerstdaags zal verschijnen in Haasses nieuwe essaybundel, Bladspiegel) worden de namen gedropt van Anna Blaman, Jeanne van Schaik-Willing, Beb Vuyk, Jacoba van Velde, Marianne Philips, A.H. Nijhoff, Helma Wolff-Catz, Jo Boer, Elisabeth Keesing, Elisabeth Augustin, Clare Lennart, Henriëtte van Eyk, Inez van Dullemen, Josepha Mendels, Nel Noordzij, Maria Dermoüt, Marga Minco, Aya Zikken, Dola de Jong, Lizzy Sara May, Ruth Wolf, Hélène Nolthenius, Margaretha Ferguson, Marie-José Nathusius, Helga Ruebsaemen, F. Harmsen van Beek, Ethel Portnoy, Renate Rubinstein, Mensje van Keulen, Doeschka Meijsing, Hannes Meinkema, Maartje Luccioni, Anja Meulenbelt en Lidy van Marissing.
| |
Lakmoesproef
Het bezwaar van deze typering voor het corpus van ‘de vrouwenliteratuur’ is natuurlijk dat ze zo ruim is dat heel veel herenliteratuur er ook onder valt. Kijken die soms nooit naar zichzelf? Haasse maakt de zaak er niet helderer op als ze aan het eind van haar stuk elk verschil ontkent: ‘Wat bij de vrouwen die na de oorlog een vermoedelijk blijvende plaats in de westerse literatuur hebben ingenomen, opvalt, zijn niet zozeer typische eigenschappen die hen onderscheiden van mannelijke auteurs, als wel juist het omgekeerde, namelijk dat zij evenals de schrijvers de meest uiteenlopende nuances van menselijk voelen en denken vertegenwoordigen.’
Er bestaat geen lakmoesproef waarmee je feilloos van een tekst de sekse van de auteur kunt vaststellen. Daarmee is meteen het vonnis geveld over alle pogingen om te definiëren wat er nou zo speciaal is aan ‘de vrouwenroman’. Die definities zullen altijd even weerlegbaar zijn als die van professor Buytendijk over ‘de vrouw’: is een kostwinner ook niet een ‘zorgend aanwezige’? Ik kan het niet laten om hier ter staving van mijn gelijk Ter Braaks definitie van wat er op zijn ‘damesplank’ staat te citeren (hij geeft die in Le chemin des dames, Verzameld Werk deel 5): ‘Er is een atmosfeer waarin dit type schrijfster bijzonder welig tiert; dat is de atmosfeer van het huiselijke, van de bezwaren, die de wisselvalligheid der liefde met zich meebrengt, van de zorg om gade en kind, van alles, kortom, wat in de uitgebreidste zin tot de moeilijkheden des dagelijksen levens behoort. Als nevenvariant vinden wij ook de ontspoorde moeder en vrouw, die zich plotseling gaat inbeelden dat de wereld van de ijselijkste hartstochten aan elkaar hangt en dat de walgelijkste zonden door de walgelijkste hypocrisie worden bedekt.’ Bij mij staan zulke boeken ook op het herenplankje, de namen die me invallen van de wel of niet ontspoorden - daarover is discussie mogelijk - heten Ibsen, Shaw, Flaubert, Tolstoi of Elsschot.
In een andere ‘kroniek’, een bespreking van Annie Romeins Vrouwenspiegel, maakt Ter Braak een opmerking die wél hout snijdt. Hij verwijt Romein dat haar historisch-materialistische instrumentarium haar geen verklaring levert voor het feit dat bijvoorbeeld Couperus uit hetzelfde ‘smalle’ materiaal dat zij de damesschrijfsters verwijt, het beschrijven van de eigen (hogere) burgerstand, ‘iets heel anders’ maakte.
Dat is een mooie weerlegging van iets wat ik ook wel heb gevonden: dat vrouwen, door beperkter levenservaring of door een beperkter bewegingsvrijheid wellicht, over smalbegrensder onderwerpen schreven dan mannen. De volgende stap is dan om de mening te koesteren dat dat de onderwerpen zijn die critici onbelangrijk of onbenullig vinden, zodat de waardering lager uitvalt. Het idee vind je terug in zowat alles wat over schrijvende vrouwen is gezegd. Het is zelfs standaard om met het citaat van Virginia Woolf te komen waarin ze zegt dat een boek over oorlog een belangrijk boek wordt gevonden, en een boek over gevoelens van vrouwen in een huiskamer onbelangrijk. Hannemieke Stamperius citeert de passage in Vrouwen en literatuur (1980), en het laatst zag ik het staan in Wie weegt de woorden (1985), van Anja Meulenbelt. Maar het is onzin. Het is al twijfelachtig of veel schrijvers huis en haard verlaten om de blik te verruimen, en vraag twee of het de besten zijn. Voorbeelden genoeg van vrouwen die over frivole of onbenullige onderwerpen schreven, en om die reden werden uitgelachen door recensenten, maar ook voorbeelden genoeg van het tegendeel, of van boeken vol met de meest egocentrische intimiteiten geschreven door de andere sekse, die desondanks zeer groot gevonden worden. Naast het wat telt het hoe, en zo hoort het ook.
| |
Procrustusbed
Inmiddels heb ik zo opnieuw mijn kansen bedorven. Ik had me voorgenomen, om door de produktie van de afgelopen jaren eens naast elkaar te leggen, te bezien of mijn vermoeden juist is dat veel hedendaagse schrijfsters aansluiten bij wat Annie Romein aan wees als een mogelijke vrouwelijke traditie: ‘... romancières die hoe fijner zij willen ontleden, hoe meer zij gedreven worden de mens te zien in de enige mens die zij door en door kennen, de mens, de vrouw vooral, uit hun eigen besloten kring van gegoede intellectuelen.’
Met enig rekken en duwen krijg je heel wel op dat procrustusbed (in willekeurige volgorde) Maartje Luccioni, Monika Sauwer, Helen Knopper, Marijke Höweler, Renate Dorrestein, Marjan Berk, Marja Brouwers, Mischa de Vreede, Tessa de Loo, Hedda Martens, Doeschka Meijsing, Nicolette Smabers, Hermine de Graaf, Hannes Meinkema, Lizzy Sara May, Mensje van Keulen, Marion Bloem, Andreas Burnier, Anja Meulenbelt, Monika van Paemel, Ethel Portnoy, Marga Minco, Fleur Bourgonje en Renate Rubinstein, die allemaal, met meer of minder ironie, met meer of minder geest of smaak, zichzelf of de eigen groep portretteren. Het probleem is weer dat er ook zoveel heren op dat bed passen, en het de ‘Couperus-vraag’ van Ter Braak onbeantwoord laat. Het bewijst dus niks, en alles wat je ermee bereikt, is dat je je de woede van de betrokkenen, en haar fans, op je hals haalt. Alles wat ik erover durf te zeggen is dat het opvalt dat ik weinig namen weet van schrijfsters bij wie een opvallende ambitie te bespeuren valt om veel méér te bespiegelen dan zichzelf (Fleur Bourgonje? Marja Brouwers? Mensje van Keulen?) of daar heel ver in gaan (Monika van Paemel), terwijl ik die wel weet te noemen uit het andere kamp. Voor het overige kan een schrijver maar het beste schrijven over wat hij vermoedelijk het beste kent: zichzelf. Ik stel maar twee restricties: als er maar niet teveel ‘montagetechniek’ wordt toegepast en als maar niemand op zoek gaat naar haar
Vervolg van pagina 23
|
|