Moeizaam
Hoelang is de dienstmeisjesperiode nu afgelopen? In het boek worden vooral de jaren tussen de twee wereldoorlogen behandeld, niet omdat er toen meer dienstmeisjes waren dan daarvoor, maar omdat de vrouwen die in die periode dienstmeisjes waren, nog in leven zijn. Na de Tweede Wereldoorlog liep het snel af met dit werk: er waren nog wel mevrouwen die hulp in de huishouding wilden hebben, maar het ging toen niet meer aan om tegen een hongerloon een soort slavin in te huren. De meiden werden brutaal en de mevrouwen hadden het nakijken. De opvolgster van het dienstmeisje werd de werkster, en de kinderoppas, maar geen werkgeefster zal het nog in haar hoofd halen om zo uit de hoogte tegen haar personeel te doen: dat personeel zou het absoluut niet pikken.
Hoewel je uit verhalen over hoe mensen over hun werkster denken toch kunt afleiden hoe moeizaam die verhouding nog steeds is. Er wordt een soort vriendelijkheid aan de dag gelegd die vlak bij angst ligt en dat heeft alles te maken met het gevoel dat het eigenlijk ongepast is om personeel te hebben. Met dat punt heeft de vrouwenbeweging ook nog wel geworsteld en ik kan me dat wel voorstellen. Hoe kon je de absolute minderwaardigheid van het huishouden prediken, tenminste als enige bezigheid voor een vrouw, en tegelijkertijd een andere vrouw huren om dat te doen? Om dat probleem te ontduiken werden de gekste dingen verzonnen: mannen als werkers bijvoorbeeld, want dan kon je in ieder geval zeggen dat je geen vrouwen minderwaardig werk liet doen. Het nadeel was toch wel dat die mannen het niet in hun vingers hadden, al haast ik me om daaraan toe te voegen dat dat een kwestie is van opvoeding, en niet iets aangeborens.
Andere oplossingen voor het gegeneerde gevoel: zelf heel hard meewerken als de werkster er is; zelf opvallend eigen werk gaan doen. Ik ken iemand die erg hard gaat zitten typen, ook al weet ze niets te typen; maar in ieder geval nooit, nooit gaan zitten nietsdoen. Dat beeld van de hooghartige mevrouw uit het begin en midden van deze eeuw willen we niet graag met onszelf verbinden.
Dat het zo moeilijk is om gewoon om te gaan met mensen die je werk laat doen waar je zelf niet aan toe komt en geen zin in hebt, móét met uitgestelde schaamte over vroeger te maken hebben, want anders kan ik het niet begrijpen. Vrouwen waren zelden in de positie dat ze anderen ‘onder zich’ hadden, omdat ze zelden officieel werk hadden. Via huispersoneel konden ze toch iets van macht botvieren en dat ging des te beter omdat dienstbodes zo machteloos waren. In Kaatje, ben je boven komen een paar verweermiddelen van dienstbodes voor, maar wat waren die marginaal, en hoe makkelijk konden die middelen - een stiekeme boterham, het terugsturen van mager beleg, extra beleefd reageren op een kortaf bevel - zich tegen de meisjes zelf keren.
Zoals er ook vroeger mevrouwen waren die goed en met respect met hun personeel omgingen (in het boek komen zulke werkgeefsters ook voor), zo kan dat tegenwoordig natuurlijk ook. De hooghartige krengen van vroeger hebben inmiddels allang andere slaven ontdekt. Je ziet ze in restaurants op iets te hoge toon de ober roepen, of in een winkel net iets te bazig uiterst kleine bestellingen plaatsen. Als je op de televisie beelden ziet uit landen waar veel zwarten en kleurlingen wonen, zie je die werkgeefsters nog steeds het zwarte personeel commanderen en wie bereid is om de vergelijking niet te beperken tot huispersoneel alleen, zal moeten toegeven dat de houding van Nederlanders tegenover gastarbeiders dezelfde soms patroniserende, soms ronduit minachtende trekken vertoont als de houding vroeger tegen huispersoneel. Wat toen minderjarige meisjes waren, zijn nu Turkse en Marokkaanse mannen. Ze lijken uiterlijk niets op elkaar, maar de afstand tussen de mensen die hen aan het werk zetten en de werkers zelf is even groot, met evenveel minachting en gedwongen onderdanigheid vervuld, even onbekend met eikaars leef- en denkwereld.
Het boek gaat vooral uit van de voor onze begrippen volslagen antieke werkomstandigheden van de dienstbodes. Maar er zaten een paar aardige kanten aan, als het meisje het trof: ze kon deelnemen aan het leven van welvarender mensen en veel van ze leren, en ze kon aardige contacten hebben met het andere personeel, soms met mevrouw, soms met de kinderen. Hoeveel volwassenen hebben niet de warme herinneringen aan het dienstmeisje van vroeger, als een altijd aanwezige persoon die in leeftijd soms heel dicht bij was en daardoor vaak de functie had van boodschapper uit het grotemensenleven? Hoeveel voorlichting hebben die meisjes niet gegeven, hoeveel spannende verhalen verteld over hun avonden uit? Als je het als kind trof, had je een leuke vriendin aan het dienstmeisje, en in Kaatje, ben je boven? komt dat aspect ook wel even ter sprake. Als troost dan voor het zware werk en de eenzaamheid waaraan de dienstmeisjes die vaak zelf nog kinderen waren, waren overgeleverd.
Kaatje, ben je boven? is een boek dat, ook door de vele foto's en getuigschriften, een voorbije wereld oproept. Omdat het goed is opgeschreven en er een mooi boek van is gemaakt, is het een levendig stukje geschiedschrijving geworden, waarvan je met verbazing vaststelt dát het inmiddels geschiedenis is geworden.
■