Nieuw literair-cultureel tijdschrift
Van Sarafaan, driemaandelijks literair-cultureel tijdschrift, is het eerste nummer verschenen. De naam is waarschijnlijkeen samentrekking van Sara, die het tijdschrift uitgeeft, en safraan, een kruid dat bij de bereiding van paella gebruikt wordt. Het omslag heeft inderdaad een toepasselijk gele kleur. Sarafaan wil, zoals in het redactioneel staat, een kweekplaats zijn van vrouwelijk literair talent, ontwikkelingen in het buitenland signaleren en kritisch volgen, en aandacht besteden aan beeldende kunst. Dit zijn tamelijk panoramische doelstellingen en de inhoud van het blad passeert dan ook ruimschoots de grenzen van het ‘hier en nu in Nederland’. Veel aandacht voor buitenlandse schrijfsters (zoals een artikel over de geschiedenis van de vrouwenliteratuur in Denemarken, een essay van Alice Walker, gedichten van Audre Lorde) en ook aandacht voor het verleden: leven en werk van de Franse wereldreizigster en oriëntaliste Alexandra David-Néel, het kookboek van Alice B. Toklas (grappig) en de ideeën van Virginia Woolf. De meeste van deze stukken heb ik met plezier en interesse gelezen, omdat ze goed geschreven, helder en informatief zijn. Voor Virginia Woolf zou kunnen gelden dat we hier nu wel genoeg van gehoord hebben, maar juist voor de wat bredere doelgroep waar Sarafaan volgens mij op mikt, heeft Elisabeth Marain een inzichtelijk verhaal geschreven dat niet mank gaat aan heldinnenverering en dat de schrijfster in de context van haar tijd en haar persoonlijke hang-ups plaatst. Dat het essay van Alice Walker over de zwarte vrouwen in Amerika van de generatie van haar grootmoeder hoog uitsteekt boven het verhaal van (de mij onbekende) Deense Dorrit Willumsen hoeft weinig verbazing te wekken. Van de sectie ‘Nederlands’ is het interview met de tachtigjarige Beb Vuyk het meest vermeldenswaard. Ze doet aardige uitspraken, heeft een avontuurlijk leven achter de rug en lijkt mij ten onrechte een beetje in de vergeethoek geraakt. Het essay van Margret Brügmann over ‘vrouwelijkheid in het spel van de taal’ voerde mij te ver. Ze bespreekt de problemen waar dichteressen mee te maken krijgen, omdat ze ‘een kunstmatige en met veel leed gekochte mannelijke subject-status hebben moeten aannemen’. Ze interpreteert een paar gedichten van Emily Dickinson, Sylvia Plath en Ingeborg Bachmann en gebruikt hiervoor als raster de strijd tussen artistieke produktie en vrouwelijke identiteit. Dit artikel maakt op mij de indruk van een intellectueel spel met een al te hoog abstractieniveau. Al met al lijkt Sarafaan me een aanwinst voor de literaire bladen. Jammer dat er nog geen nieuw Nederlands literair proza in staat (gedachtig de kweekvijver), maar dat komt misschien in de volgende nummers.
BR