Bedrukte boekenweek
Ten Braven
Herodotus vertelt ons van een Pers die een prachtige en kostbare vaas van zijn buurman had geleend; toen hij hem terugbracht, merkte de eigenaar dat er een enorme barst in zat. Omdat de lener weigerde schadevergoeding te betalen, werd hij voor het gerecht gesleept, waar hij zich met vuur verdedigde door te stellen: ‘Ten eerste heb ik die vaas nooit geleend; ten tweede was hij nog heel toen ik hem terugbracht en ten derde was hij al kapot toen ik hem kreeg.’
Een voorbeeld van overdreven zelfverdediging, merkt Herodotus fijntjes op. Alle drie argumenten zouden op zichzelf de zaak hebben kunnen beslechten, maar hun combinatie bederft de geloofwaardigheid van de pleiter.
Aan dit verhaal werd ik herinnerd door de argumentatie die je soms hoort uit de radicaal feministische hoek als het erom gaat de positie van vrouwenliteratuur te verklaren. Ook daar krijg je vaak een overdaad aan rechtvaardiging opgedist. Ten eerste - zegt men dan - zijn er weinig vrouwelijke schrijvers omdat de vaste rolverdeling en het gemis aan ‘a room of one's own’ het vrouwen onmogelijk maakt zich creatief te uiten; ten tweede is er juist overvloedige en schitterende vrouwenliteratuur, maar de door mannen gedomineerde kritiek negeert die boeken opzettelijk; en ten derde is de vrouwenliteratuur inderdaad minderwaardig, maar dat komt omdat vrouwen nog te veel achter het masculiene model aan hollen en niet voldoende zichzelf durven zijn in een volstrekt eigen literaire vorm.
Ja, hoe zit het nu?
Zelf ben ik geneigd te denken dat er helemaal geen probleem is: de literatuur van vrouwelijke auteurs bevindt zich helemaal niet in een speciale of bedreigde positie. Er zijn onder de jonge talenten van de laatste jaren opmerkelijk veel vrouwen: ik kan zo wel tien succesrijke romanschrijfsters noemen, van Meijsing tot Meinkema, wel tien glorieuze dichteressen, van Michaelis tot Min, een leger kinderboekenschrijfsters en vertaalsters van grote renommee en zelfs een paar geslaagde toneelschrijfsters als Vonne van der Meer en Mia Meyer.
Maar als ik de media mag geloven, is dit een absurde opinie. Zo las ik in de NRC dat vier vooraanstaande voorvechtsters voor vrouwenrechten onlangs de Anna Bijns Stichting hebben opgericht om de erkenning te bevorderen van door vrouwen geschreven letteren (argument twee dus, zie boven). Door die Stichting zal de Anna Bijnsprijs worden uitgereikt aan auteurs die typisch vrouwelijke thema's en een ‘specifieke vrouwelijke stem’ zullen ontwikkelen (argument drie). Bovendien wordt de komende week door het hele land de vrouwenboekenweek gehouden vol tentoonstellingen, lezingen, discussies, performances en info-avonden, opgediend met literaire koude buffetten en stijldansen toe.
Dus de specialisten zijn het erover eens dat er nog veel te verbeteren valt. En inderdaad: net lees ik in Karel van het Reves dikke boek dat de literatuurgeschiedenis eigenlijk neerkomt op de levensbeschrijving van grote mannen en ook in onze eigen Schetsen en Handboeken komen de mannen er in aantal en aandacht veel beter af. Hoe is die misstand te verklaren?
Alleen als we op grond van biologisch, sociologisch of psychologisch speurwerk achter de ware oorzaken zouden komen, kan er echt iets aan die pijnlijke achterstand gedaan worden. Zelf zie ik beurtelings, afhankelijk van weer en stemming, de volgende mogelijke verklaringen. Je hoort wel eens dat vrouwen minstens evenveel scheppingsdrang hebben als mannen, maar vrouwen zouden die uitputtend steken in de voortzetting van de soort en hebben na het baren van hun kroost geen scheppende energie meer over.
Uit pedagogische hoek is soms te horen dat het westerse opvoedingspatroon het meisje aanzet tot meegaandheid en hulpvaardigheid, eigenschappen die nu juist niet bevorderlijk zijn voor de competitie en het ellebogenwerk die nodig zijn om een plaats op de markt te veroveren. In deze visie zou het geen kwestie van ontbrekende aanleg zijn maar worden vrouwen al in hun prilste jaren afgericht op non-assertief en onzelfstandig gedrag.
Daarnaast is het zeer wel denkbaar voor vrouwen een psychische structuur te claimen die van nature minder tot agressie en meer tot zorgen geneigd zou zijn. In dat geval zou het in het wezen van de vrouw verankerd liggen dat zij liever kunst en cultuur consumeert dan produceert.
Natuurlijk is het niet moeilijk met tegenvoorbeelden aan te komen: schrijfsters met series kinderen én boeken op hun naam (Haasse); vrouwen die ondanks hun opvoeding toch heel assertief en zelfstandig zijn geworden (Meulenbelt); zachtmoedig gebleven vrouwen die toch heel goed verkopen (Rubinstein) en tal van vrouwen die ook in andere takken van kunst (schilderen, zingen, toneelspelen, boetseren) enorm produktief zijn.
Maar het gaat natuurlijk niet om de tegenvoorbeelden. We hebben het over de grote lijn en statistische verhoudingen: in het algemeen kom je er niet omheen dat bij gelijke aantallen jongens en meisjes veel meer mannen tot de topschrijvers aller tijden behoren. Op de omslagen van de tien delen van de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur (MEW) heeft de redactie haar tien grootste auteurs afgebeeld: negen mannen (Goethe, Kierkegaard, Multatuli, Poesjkin, Joyce, Soeleiman II, Dante, Confucius, Voltaire) en één vrouw: Sappho.
Misschien is het inderdaad allemaal een kwestie van statistiek: hoe kleiner een volk hoe minder Nobelprijswinnaars het telt; hoe meer er in een land gehockeyd wordt (Nederland, India, Pakistan) hoe meer kans er is dat één van die landen wereldkampioen hockeyen wordt. En hoe meer vrouwen de veroverde vrijheid gaan gebruiken om te schrijven hoe meer toptalenten zich zullen aandienen. Die typisch vrouwelijke ‘stem’ zal me dan een zorg zijn. Als ze maar mooie boeken schrijven.
■