Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
The norton anthology of literature by women The English Tradition Samengesteld door Sandra M. Gilbert en Susan Gubar Uitgever: Norton, New York, 2457 p., f 109, -
| |
Engelachtige sexloosheidDe bloemlezing laat zien hoe al vanaf het allereerste begin sommige schrijfsters ‘revisionistisch’ te werk gingen. Juliana van Norwich manifesteert zich in de veertiende eeuw met haar openbaring van God de Moeder als de eerste feministische theologe; de Hertogin van Pembroke stelt Elizabeth I gelijk aan God; Amelia Lanier schrijft in de vroege zeventiende eeuw een gedicht waarin Eva het eten van de appel rechtvaardigt (een populair thema, dat verschillende keren in de bloemlezing terugkeert). De verhalen uit de bijbel en uit de klassieke mythologie worden opnieuw verteld - ditmaal vanuit het perspectief van de moeder van Christus, de vrouw van Odysseus, de dochter van de vorst van Troje. Er zijn andere lijnen te trekken: zo wordt bij voorbeeld duidelijk dat lang vóór Mary Wollstonecraft de argumenten tegen de vermeende inferioriteit van vrouwen al waren uitgedacht en geformuleerd; en dat Florence Nightingale, van wie een verrassende polemiek is afgedrukt, eigenlijk de ontbrekende schakel vormt tussen Mary Wollstonecraft en Virginia Woolf.
Alice Walker
In hun inleiding tot de periode na de Tweede Wereldoorlog geven de samenstelsters aan, hoe als gevolg van de ‘seksuele revolutie’ bepaalde stereotiepe voorstellingen over vrouwen een drastische wijziging ondergingen. De kuisheid van de ideale Victoriaanse vrouw werd verguisd als frigiditeit: de hartstocht die zij niet voelen mocht werd een sine qua non voor het nieuwe mannelijke ideaal van de uitdagende, altijd seksueel beschikbare vrouw. In haar omstreden Sex and Destiny (1984) stelt Germaine Greer dat het naleven van dit laatste ideaalbeeld voor veel vrouwen niet minder schadelijk en frustrerend is geweest dan het streven van haar grootmoeders naar een engelachtige seksloosheid. Regelrecht angstaanjagend is het in kunst en media steeds veelvuldiger voorkomende beeld van vrouwen als slachtoffer van (seksueel) geweld, een beeld waarmee letterlijk niet te leven valt. Adrienne Rich noemt het bestrijden van dergelijke voorstellingen dan ook ‘an act of survival’. Met hun doorwrochte historische inleidingen (waarbij zij zich wijselijk hebben laten adviseren door emeritus-professor M.H. Abrams, de éminence grise van de Anglistiek), voorzien Gilbert en Gubar in een grote behoefte. Meer kritiek is mogelijk op hun biografische inleidingen, die te vaak interpretaties bevatten die het feministische karakter van een werk benadrukken, maar die aan de complexiteit of het specifieke karakter ervan geen recht doen. Juist omdat de samenstelsters geen enkel esthetisch oordeel geven, krijgen dergelijke interpretaties onevenredig veel gewicht. Het reduceren van het artistiek essentiële tot iets bijkomstigs was waar Elizabeth Bishop op doelde toen zij in 1977 haar bezwaren uiteenzette tegen het plaatsen van haar poëzie in een bloemlezing van vrouwenliteratuur: ‘To separate writings (...) into two sexes is to emphasize values in them that are not art.’ Gilbert en Gubar hebben de argumenten van Bishop afgedrukt zonder er verder op in te gaan, en zonder commentaar op het feit dat zij (nu Bishop dood is) haar werk in hun bloemlezing hebben opgenomen. Daarmee omzeilen zij een kwestie waarmee niet alleen het bestaansrecht van literaire vrouwenstudies in het geding is. Elizabeth Bishop is niet de enige schrijfster die zichzelf feministe noemde, maar die zich tegelijkertijd verzet heeft tegen het effect van literaire ‘gettovorming’ in een traditie die slechts gebaseerd zou zijn op de sekse van de auteurs en de daarmee verbonden ‘invalshoek’ of ‘problematiek’. De discussie is juist door het verschijnen van The Norton Anthology of Literature by Women weer opgelaaid. Een kritische recensie van de Amerikaanse auteur Gail Godwin in The New York Times Book Review van 28 april heeft een stroom van brieven tot gevolg gehad. Godwin, van wie geen werk in de bloemlezing staat, zegt namens anderen te spreken als zij aanvoert dat zij schrijft als mens, niet als vrouw, en dat haar romans zich bezighouden met algemeen-menselijke, niet specifiek-vrouwelijke problematiek.
Virginia Woolf
| |
Jane EyreHet opmerkelijke bij dergelijke begrijpelijke, en zinnige, protesten is dat het bijna altijd vrouwelijke schrijvers zijn die hameren op de androgyniteit van de kunstenaar, het universele karakter van de kunst - en dat het werk van die auteurs vaak zo anders wordt opgevat dan zij het hebben bedoeld. Maar hoe vrij voelt iemand zich die haar creatieve vrijheid steeds meent te moeten benadrukken? En wie ziet de heldin van The Golden Notebook (1962), ondanks het voorwoord van Doris Lessing, als vertegenwoordigster van de condition humaine, zoals een held van Bellow of Malamud? Zolang in de taal de termen ‘man’ en ‘mens’ nog praktisch samenvallen, zolang zullen ook in de literatuur ‘vrouwelijk’ en ‘universeel’ elkaar lijken uit te sluiten. Schrijfsters als Iris Murdoch, die zeggen bewust zó te schrijven dat hun romans | |
[pagina 6]
| |
met geen mogelijkheid ‘vrouwelijk’ kunnen worden genoemd, houden niet alleen de associatie van ‘vrouwelijk’ met ‘minderwaardig’ in stand, maar leggen zich ook in naam van de creatieve vrijheid een funeste vorm van zelfcensuur op. Gilbert en Gubar gaven hun bloemlezing de ondertitel ‘The Tradition in English’, een aanduiding die niet gemakkelijk te beantwoorden vragen oproept over de maatstaven die zij bij de selectie van 150 kennelijk representatieve schrijfsters gehanteerd hebben. Het is wel duidelijk dat zij geen auteurs hebben opgenomen die vrouw-onderdrukkende ideologieën bevestigen: begrijpelijk, maar historisch gezien onbevredigend. Wat verder opvalt is dat zoveel namen van bekende schrijfsters ontbreken, vooral uit de twintigste eeuw, waaronder veel Britse. Geen ruimte, is het klassieke verweer van elke bloemlezer. Juist daarom is het onbegrijpelijk dat de samenstelsters de volle 382 bladzijden van Jane Eyre afdrukken, een roman die sinds zijn verschijnen praktisch continu in de handel is geweest. Dat het boek volgens Gilbert en Gubar zo populair is bij vrouwenstudies lijkt op grond van de wet van vraag en aanbod des te minder reden om het in hun anthologie op te nemen. Een ander argument: dat Jane Eyre qua beeldspraak, thematiek en verhaalopbouw bij uitstek representatief zou zijn voor de vrouwelijke literaire traditie die zij proberen te schetsen, zegt meer over hun selectiecriteria, al is niet altijd duidelijk in hoeverre deze ook gelden voor ander opgenomen werk. Het ontbreken van zoveel voor de hand liggende namen heeft te maken met hun keuze: de nadruk die zij leggen op vergeten auteurs en op vertegenwoordigsters van ‘minderheidsgroeperingen’. Dat levert vooral bij de oudere teksten verrassingen op: het verhaal van een Amerikaanse pioniersvrouw over haar gevangenneming door Indianen; een gedicht van een Afrikaanse slavin over de overtocht naar Amerika; de dromen van een Shaker-vrouw; een bonte verzameling, geschreven onder vaak onvoorstelbaar moeilijke omstandigheden. In een essay in deze bloemlezing reageert de zwarte auteur Alice Walker op de uitspraak van Virginia Woolf over de noodzaak van een eigen kamer en een eigen inkomen voor aspirant-schrijfsters met de vraag: ‘What then are we to make of Phillis Wheatley, a slave, who owned not even herself?’ Gilbert en Gubar hebben zich kennelijk tot taak gesteld om dit soort vragen te beanwoorden door schrijfsters als Phillis Wheatley voor zichzelf te laten spreken. The Norton Anthology of Literature by Women ontsluit veel onbekend werk van vrouwen. De vele uiteenlopende reacties die de bloemlezing al binnen enkele maanden heeft opgeroepen bewijzen dat de literatuur door vrouwen een levendige belangstelling heeft. Gilbert en Gubar bieden een verzameling die een verfrissend effect heeft door die net iets andere kijk die eruit spreekt. De Victoriaanse heldinnen die in het science-fictionverhaal Sma (1982) van Ursula K. Leguin de Zuidpool ontdekken besluiten (vrouwelijke logica?) geen vlag te plaatsen, omdat niets de ontberingen die ze geleden hebben rechtvaardigt: ‘Some man longing to be first might come some day, and find it, and know then what a fooi he had been’. Jaren later verneemt de hele wereld dat de dappere Amundsen de Zuidpool als eerste heeft bereikt. ■ |
|