De pestkoppen van de jaren zestig
Hoe het was bij de provo's en in Amerika
Provo. De geschiedenis van de provotarische beweging, 1965-1967 Samengesteld door Roel van Duijn met foto's van Cor Jaring Uitgever: Meulenhoff, 248 p., f 39,50
Uncovering the sixties. The life and times of the underground press Door Abe Peck Uitgever: Pantheon, 364 p. Importeur: Van Ditmar, f 52,45
Lodewijk Brunt
Tijdens de jaren zestig had het er in West-Europa en de Verenigde Staten alle schijn van dat de mensheid uiteengevallen was in twee verschillende naties. De opstandige, rebelse jeugd aan de ene kant en de rest aan de andere kant. Het begrip ‘generatiekloof’ had in die tijd ongekende dimensies. In Nederland, maar vooral in Amsterdam, werd de toon vanaf 1965 gezet door provo. Het ‘provocerend denken’ werd in het eerste nummer van het blad Provo als volgt onder woorden gebracht: ‘De provo's zijn de laatste revolutionaire klasse in Nederland (en tot die provo's rekenen wij nu ook beatniks, pleiners, magiërs). Wij staan negatief tegenover kapitalisme, burokratie, militarisme en de onvermijdelijke militair politieke kollaps (WO III). Wij staan positief tegenover verzet, vrijheid en kreativiteit. (...) Wij kunnen de massa niet overtuigen, we willen het nauwelijks. Hoe iemand ook in die apathiese, afhankelijke, geestloze troep kakkerlakken, torren en lieveheersbeestjes enig vertrouwen kan stellen is onbegrijpelijk.’
Niet gehinderd door enige bescheidenheid zagen de woordvoerders van provo zichzelf als ‘een spaak in het wiel van de vooruitgang’. In het boek over de ‘provotarische beweging’ dat onlangs door Roel van Duijn werd samengesteld, is het allemaal uitvoerig te lezen en - aan de hand van het fotomateriaal van Cor Jaring - te bekijken. Een van de dingen die mij er het meest aan trof was het besef, dat het zich twintig jaar geleden afspeelde. De inhoud van het boek wekt eerder associaties op aan veel langer vervlogen tijden. De sfeer die ik me herinner had iets vrolijks en spannends. Ik kan daar niets meer van terugvinden. Misschien ligt dat aan de selectie van Roel van Duijn, misschien heeft het te maken met mijn eigen levensgevoel dat ik destijds ten onrechte op provo projecteerde. Het geblunder van de autoriteiten was voor mij een onuitputtelijke bron van vermaak, maar uit de documenten in het boek komen de pestkoppen van toen naar boven als bloedserieuze droogkloten. Het lijkt erop dat Robert Jasper Grootveld de enige was die wel eens lol had. De anderen voelden zich niet alleen vér boven gewone mensen verheven, zo gedroegen ze zich ook. Het gedachtengoed dat achtergelaten is steekt daar wel erg pover tegen af. Het blad Provo werd volgeschreven door beroerde stylisten, die in kneuterigheid en stunteligheid niet voor elkaar onder deden. Er was sprake van amateuristisch pamflettisme, ik kan er geen spoor van journalistiek élan in terugvinden.
Dat was wel degelijk het geval met de Angelsaksische en vooral Amerikaanse ‘ondergrondse pers’, die in dezelfde tijd als provo bovengronds kwam en die grotendeels door dezelfde krachten en ontwikkelingen tot stand was gebracht. In het zo juist verschenen Uncovering The Sixties laat Abe Peck deze pers de revue passeren. Het is opzienbarend dat de Amsterdamse provo's, met hun internationale pretenties, van deze ontwikkelingen aan de overkant van de Atlantische oceaan geen weet hebben gehad. In Roel van Duijns boek is er in ieder geval geen spoor van te vinden.