Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De lange weg naar Moskou door Ben Knapen Uitgever: Elsevier, 315 p., f 54,50 (gebonden)
| |
Joods komplotBZ was overigens wel bijzonder slecht geïnformeerd over de ontwikkelingen in het nieuwe Rusland. Na het vertrek van Oudendijk komen er rapporten binnen van consuls uit omliggende gebieden. Bloeddorstige notities over - wie verbaast zich daar - het joodse komplot dat wel spoedig in elkaar zal zakken. De jurist Timon Fokker die het tot april 1919 in Kiev kan uithouden is een uitzondering. Voor hem zijn de bolsjewieken meer dan een ‘georganiseerde misdadigersbende’. Fokker rapporteert aan Van Karnebeek over zijn ontmoeting met Christian Rakovski, een door Franse opvoeding gecultiveerd mens, een overtuigd marxist maar ook ‘een man van geweldige wilskracht, van groot verstand en fijne geest, slagvaardig en vlug van begrip’. Dát was, schrijft Knapen, ‘inderdaad een bizarre combinatie voor de meeste lezers in 1919’, daarbij even vergetend dat het hier een interne notitie van Fokker aan minister jhr.mr.dr. H.A. van Karnebeek betreft waaraan nauwelijks een andere lezer te pas kwam. De bolsjewieken golden als een bloeddorstig regime. Volgens een andere rapporteur was er weliswaar vlees, worst en vis genoeg maar in de worst zat mensenvlees verwerkt. Minstens zo erg als de revolutionaire dreiging die - althans in de eerste jaren - van de Communistische Internationale leek uit te gaan was het feit dat de bolsjewieken buitenlandse eigendommen hadden geconfisceerd en schulden hadden geannuleerd. In Nederland maar vooral in Frankrijk zaten duizenden kleine spaarders met waardeloze aandelen in Russische spoorwegen. In september 1918 wordt het Nederlandse consulaat in Moskou overvallen door een groepje communisten. Zij zijn de nieuwe diplomatieke vertegenwoordigers in Holland en ze eisen toelating tot Den Haag. Van Kamebeeks reactie is kort: ‘Wijl wij deze staat niet erkend hebben, kunnen wij geen gezant toelaten.’ En dat zal grosso modo het beleid blijven tot 1942. Tot dat jaar wordt Paul Poustochkine, vertegenwoordiger van het oude regime ieder jaar in de Nederlandse staatsalmanak opgevoerd als ‘belast met de afwikkeling der zaken van het voormalige gezantschap’. Met de Tweede Kamer had Van Karnebeek al heel weinig moeite. De enige die jaar in jaar uit opkwam voor erkenning was dr. Willem van Ravesteyn, lid van de kleine communistische fractie; de socialisten vonden het beleid van de minister inconsequent: het bloedregime van de tsaar was al die jaren wél erkend, dan kon men met het nieuwe regime, hoe verwerpelijk ook, evengoed diplomatieke relaties aangaan. Een enkele maal liet een vrijzinnig-democraat horen dat hij Van Karnebeeks beleid weinig realistisch vond maar een echte casus werd het nimmer. De confessionelen beheersten het beeld en het ging er eveneens om, zoals Colijn later zou benadrukken, dat Nederland een christelijke vuist maakte tegen het goddeloze barbarendom. Wat Colijn overigens niet had belet om in 1920 al - maar toen als directeur van de Koninklijke - met de bolsjewistische vertegenwoordiger in Londen, Leonid Krasin, gezellig te tafelen. Zou er wellicht iets teruggewonnen kunnen worden van de in 1917 verloren olieconcessies? | |
LuizenHendrik Colijn wist precies waar het evangelie van het communisme op zou uitdraaien: de verschrikkingen die ons getekend zijn in het boek der Openbaringen. Colijns dubbelslachtige houding deed de grootzakenman Ernst Heldring (ook al geïnteresseerd in het zakendoen met Moskou) in zijn dagboek schrijven dat de kleine luyden wel zeer zouden schrikken als ze van die Colijnse etentjes zouden horen. Van Karnebeek had het rijk tien jaren alleen, niet geplaagd door een lastige Kamer, hooguit door het internationaal ontbreken van een eensgezind standpunt. Toen de Entente in 1920 de blokkade van de Sovjetunie ophief verweet Van Ravesteyn de minister in een interpellatie geen zelfstandige politiek te voeren. Behalve Van Ravesteyn, Troelstra en de vrijzinnig-democraat Marchant mengde zich ook het kamerlid Weitkamp in het debat al was het maar om zijn stem tegen de motie van Van Ravesteyn te motiveren: hij was bang voor het aanknopen van diplomatieke relaties ‘aangezien ik van zeer nabij weet, dat elke Rus wel een regiment luizen meebrengt’. Overbodig te zeggen dat deze Weitkamp lid was van de fractie der Christelijk-Historische Unie.
Ik noemde Colijn en Heldring (voorzitter van de Amsterdamse Kamer van Koophandel) die achter de schermen probeerden zaken te doen met de bolsjewiek, maar Ben Knapen heeft meer goddelijke ontdekkingen gedaan. Wie had gedacht dat. Anton Philips zelve een tomeloze ‘soms wat gejaagde bedrijvigheid’ in die richting aan de dag had gelegd? Anton Philips vroeg - en kreeg - zelfs belet bij BZ en de minister-president om een handelsverdrag te propageren. Het standpunt van de minister en het kabinet bleef echter nee. Wanneer zakenlieden privé wilden handelen met Moskou, konden ze hun gang gaan, een advies konden ze ook meekrijgen, maar dat was het maximum.
De handel met de Sovjetunie was weliswaar niet imponerend maar het was niet te verwaarlozen. In het najaar van 1922 alleen al exporteerde de Sovjetunie via de Rotterdamse haven 94.000 ton graan en Anthony Fokker weet in 1923 honderdtwintig vliegtuigjes aan de bolsjewieken te verkopen. Als de Russen later, in de jaren dertig, naar Den Haag willen komen om hier onderzeeërs te kopen, weigert Nederland zeven Russische ingenieurs toe te laten. De angst voor politieke propaganda en spionage is een steeds terugkerend thema. Het curieuze is dat er zonder een offi- | |
[pagina 16]
| |
cieel handelsverdrag in 1927 in Rotterdam een Exportchleb, Aktiengesellschaft zum Verkauf von Getreideprodukten, wordt opgericht. Onder Russische directie. Later volgt een Exportless dat zich met de houthandel bezig houdt. BZ legt die firma's geen strobreed in de weg: economie was zijn zaak niet. Over de om vang en ontwikkeling valt in De lange weg veel meer te lezen. Zonder dat Knapen in zijn boek een allegaartje bakt komen toch veel gevarieerde aspecten aan de beurt: het ministerie, de partijen, de pers, het bedrijfsleven dat klaagt dat kansen worden gemist, de communistische opstanden in Indonesië, het lidmaatschap van de Sovjetunie van de Volkenbond (met Nederland als bijna enige tegenstemmer) en de invloed van het communisme in Nederland. Bij Knapen wordt duidelijk dat niet, zoals vulgair marxisten denken, het bedrijfsleven het beleid van BZ bepaalde, al had de schrijver dit thema wel wat verder kunnen uitwerken. Zwak is Knapen in zijn beschrijving van de communistische wereld in Nederland en zijn sympathisanten. Het was natuurlijk curieus om Van Ravesteyn als enige in de Kamer de belangen van de Nederlandse handel en nijverheid te horen bepleiten (iets wat Paul de Groot na de oorlog ook wel eens overkwam in de Kamer) maar de CPH karakteriseren als een machteloze sekte is bezijden de waarheid. Knapen noemt wel wat intellectuelen zoals de Romeins en Henriëtte Roland Holst als verdedigers van de sovjet-zaak maar dat geeft de werkelijke invloed niet goed weer. Om te beginnen maakt Knapen een fout als hij denkt dat de sympathie in Nederland voor de Bolsjewieken na 1925/1926 begint te tanen. Het opmerkelijke is juist dat de Sovjetunie met en tijdens Stalins alleenheerschappij aan invloed wint. Wereldcrisis en het aan de macht komen van Hitler zijn de voornaamste oorzaken. Enkele voorbeelden hoe de invloed van de communistische partij in Nederland niet kan worden afgemeten alleen maar aan haar ledental of kamerzetels. Gedurende vele jaren was mr. Joh. Huyts Oosteuropa-redacteur van de NRC; hij was een groot bewonderaar van de Sovjetunie onder Stalin. Hetzelfde geldt voor mr. Sem Davids, redacteur buitenland van De Telegraaf die onder schuilnaam in het theoretische maandblad van de CPH schreef. Nog twee andere namen van bewonderaarsters van de Sovjetunie: Heleen Ankersmit, de vrouw van de hoofdredacteur van het socialistische Volk, (ze schreef bewonderende brochures over de opvoeding in de SU) en mevrouw Troelstra, zuster van Pieter Jelles, die ook al enthousiast terugkwam van een bezoek. Haar geestdrift kwam haar overigens op een royement uit de SDAP te staan. Deze lijst, die de omschrijving ‘sekte’ van Knapen ondergraaft, zou ik moeiteloos kunnen aanvullen. Ben Knapen signaleert de Vereniging van Vrienden van de Sovjetunie (VVSU). Hij had echter moeten kijken naar de ‘nette’ vereniging van sympathisanten die het blad Nederland-Nieuw Rusland uitgaf. Daarvan waren vooral intellectuelen lid die vonden dat er toch wel veel goeds in de SU stak; dat het althans het bestuderen waard was. Het zou mij niet verbazen als een toekomstig onderzoek van die kant uit wat verbindingen met ministeries zou blootleggen. Dat Knapen het onderwerp spionagevrees niet uitwerkt, valt hem niet kwalijk te nemen; het was zijn onderwerp niet. Als de Nederlandse regering werkelijk dacht Russische spionnen buiten de deur te kunnen houden door hier een diplomatieke vertegenwoordiging te verhinderen, had ze het mis. Al sinds de vroege jaren twintig waren Amsterdam en Den Haag actieve centra van Sovjetspionage, zoals mij uit zekere bronnen bekend is. Ik heb in de tekst weinig fouten kunnen ontdekken. Dat mr. A.S. de Leeuw de CPH in 1939 niet verbitterd verliet wegens het Molotov-Ribbentrop-pact is meen ik al elders gesignaleerd. Prof.dr. Gerrit Mannoury was géén trotskist, wel protesteerde hij tegen het monddood maken van Trotski. Rakowski was geen Oekraïner maar een Bulgaar. In de literatuuropgave miste ik de memoires van Van Ravesteyn; daarin had Knapen ook wel iets meer kunnen vinden over de door hem vermelde kwestie van de hierheen gesmokkelde ‘kroonjuwelen’ en diamanten. Ten slotte het naamregister dat zacht gezegd slordig is samengesteld wat contrasteert met de rest van het goed verzorgde en van een mooi stofomslag van Rob Burschman voorziene boek. Mr. C.J. Schaepman komt tweemaal in de tekst voor en slechts eenmaal in het register. De Indonesische revolutionairen Darsono en Semaoen staan in dat register zonder voornaam. De vertegenwoordigers van de bourgeoisie hebben titels maar Van Ravesteyn was dr. en de socialist Ch. Cramer was ir. Met W. Schermerhorn is vermoedelijk de christen-socialist dominee N.J.C. Schermerhorn bedoeld. Rakowski komt wel in de tekst niet in de index voor. Hetzelfde geldt voor de wiskundige en communist Dirk Struik. De leider van de Sovjetrussische handelsmissie in Berlijn komt tweemaal voor als Kopp, in een voetnoot heet hij Kropp en in het naamregister ontbreekt hij geheel. Heeft Knapen een aardig neefje met mulo het register laten maken? Moest er van uitgeverij Elsevier daarop bezuinigd worden? Deze slordigheden doen aan de leesbaarheid van deze informatieve dissertatie echter geen afbreuk. ■ |
|