Het plezier van de schoolbanken
Jeugdherinneringen van Nathalie Sarraute
Kindertijd door Nathalie Sarraute Vertaling: Jan Versteeg Uitgever: De Arbeiderspers, Privédomein, 226 p., f 36,50
Ieme van der Poel
Nathalie Sarraute
Nathalie Sarraute is een schrijfster die afstand schept. Haar romans behelzen geen persoonlijke ontboezemingen, maar vormen een weloverwogen poging om de taal te ontmaskeren. In de banaliteiten die haar personages met elkaar uitwisselen, komt af en toe iets naar boven van hun diepste angsten en verlangens, zoals het verborgen leven dat vrij komt, wanneer je een steen optilt. Sarraute ziet mensen als een soort gepantserde insekten, die elkaar met taal te lijf gaan. Eén enkel zinnetje is voldoende om iemand dodelijk te verwonden. Maar de grootste schade wordt aangericht door wat je bij toeval opvangt - door woorden die je niet had mógen horen.
Het kleine meisje uit Kindertijd raakt volledig van streek, wanneer ze merkt hoe anderen haar, in hun gesprekken, als een ‘zielig geval’ bestempelen. Het is een vorm van agressie waartegen ze niets kan beginnen en die haar, tegen haar zin, meevoert in een stroom van geautoriseerd kinderleed à la David Copperfield, waarin ze zichzelf absoluut niet herkent. Het element van zo-is-het-en-niet-anders, dat Sarraute in het contact met de medemens zo tegenstaat, heeft haar ook lange tijd afgehouden van de autobiografie. Tijdens een gesprek dat ik enkele jaren geleden met haar had (VN, 4-3-'78), bestempelde ze het beschrijven van het eigen leven als een zinloze bezigheid. ‘Zodra je je eigen ervaringen opschrijft, kloppen ze al niet meer. De werkelijkheid heeft zoveel facetten. Om nog maar te zwijgen van het tijdsprobleem. Alles waar je je ooit over hebt opgewonden, lijkt zo zinloos achteraf bezien, het verleden ligt niet vast, maar verandert onder invloed van het heden. Autobiografieën zijn per definitie onwaar. Dat is het enige waarin ik Freud gelijk kan geven.’
Ondanks deze bezwaren is Sarraute ten slotte toch bezweken voor de verleiding om ‘herinneringen op te halen’, zoals ze het noemt. Verreweg het grootste gedeelte van haar leven ligt achter haar en het kleine stukje dat nog rest (ze is nu drieëntachtig), zal daaraan niet veel meer veranderen. Hoewel ze, getuige de hierboven geciteerde uitspraak, weinig op heeft met Freud, vertoont de vorm die ze voor haar jeugdherinneringen heeft gekozen, verrassend veel gelijkenis met de psychoanalytische methode.
De ik-figuur voert haar monoloog in het bijzijn van een begrijpende ander, die haar zo nu en dan onderbreekt en helpt de gebeurtenissen uit het verleden zo zuiver mogelijk te reconstrueren. Telkens wanneer de verbeelding van de schrijfster op hol dreigt te slaan, grijpt haar gesprekspartner in - voorzichtig, begrijpend, om de broosheid van deze oude, langvervlogen wereld geen geweld aan te doen. Op deze manier maakt Sarraute ook haar lezers bewust van de gevaren van het genre. Het gaat er niet om een serie mooie plaatjes te vertonen (Parijs anno 1910; Sint Petersburg in de sneeuw), maar om het verleden te herscheppen, zoals het parmantige kleine meisje dat op de omslag van Kindertijd staat afgebeeld, het zag. Net als in de romans van Sarraute, speelt de taal in Kindertijd een zeer belangrijke rol. Niet het beeld, maar de woorden vormen het uitgangspunt voor Sarrautes herinneringen. Uit de taal ontvouwt zich het verleden: de huizen, waarin ze woonde, de parken waarin ze speelde, de scholen die ze bezocht. Kindertijd begint op een voor Sarraute zeer karakteristieke wijze: met een Duits zinnetje dat, na zoveel jaren, nog altijd nagalmt in haar hoofd. ‘Nein, das tust du nicht.’ Deze woorden zetten de schrijfster op het spoor van degene die ze uitsprak - een vriendin van haar vader -; de plaats van handeling - een Zwitsers hotel -; en ten slotte ontrolt zich een klein drama, niet meer dan een incident, dat in zijn beknoptheid méér duidelijk maakt over de kleine Tachok, zoals ze door haar vader liefkozend wordt genoemd, dan de meest diepzinnige analyse. Na de scheiding van haar ouders dient ze zich voortdurend aan te passen: aan nieuwe huizen en nieuwe gezichten; aan andere normen en een andere taal.
Sarraute brengt haar vroegste kindertijd door in Rusland. Als ze twee jaar oud is, scheiden haar ouders en woont ze afwisselend in Frankrijk en Rusland. Wanneer haar vader ten slotte om politieke redenen Parijs tot permanente woonplaats kiest, wordt de band met Rusland en haar moeder losser, totdat deze ten slotte vrijwel geheel uit het zicht verdwijnt. Deze scheiding gaat niet zonder verdriet gepaard. Het kost Tachok veel tijd om te beseffen, dat haar vrolijke, charmante moeder niet werkelijk om haar geeft. Ze is een volstrekt egocentrische vrouw, zelf nog een kind, die ten enen male het vermogen mist om zich in de gedachtenwereld van anderen te verplaatsen.