Humeuren & Temperamenten
Reflectie
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Als je in staat bent te zeggen dat je blij bent als een kind ben je maar voor een deel blij als een kind. Alleen het kind zelf kan nog domweg blij zijn, uit de eerste hand; jij, die dat van jezelf zegt, bent blij en hebt, tegelijkertijd, weet van blijdschap. Je vrolijkheid is een vrolijkheid tot de tweede macht.
Dat gaat met al onze gevoelens en emoties zo. Op het moment dat je je van het bestaan ervan bewust bent, ze hebt beredeneerd en geëtiketteerd, zijn het dezelfde gevoelens en emoties niet meer. Je kan maar één keer in je leven echt blij zijn, op een zuivere manier bedroefd of eerlijk verontwaardigd. Daarna ken je het perspectief en de grenzen van blijdschap, droefenis en verontwaardiging. Overvalt je nadien een van die gevoelens opnieuw, dan gaan ze gepaard met een element van afstandelijkheid. Je zit erin en zweeft erboven. Hoezeer je ook door je gevoelens in vervoering raakt of het beklagenswaardige slachtoffer van een emotie bent, je zult je kruk van observator nooit meer onder je vandaan kunnen trappen. Elk gevoel is een gevoel in het kwadraat geworden: het gevoel zelf maal de kennis van het gevoel. De hevigheid kan toenemen, de ondubbelzinnigheid is verdwenen.
Je ervaart niet alleen de droefheid om iets, je ervaart ook de droefheid zelf. Je weet wat het is om droef te zijn. Juist vanuit je uitkijkpost dring je er dieper in door. De droefheid van een kind is snel vergeten; de droefheid tot de tweede macht draag je altijd bij je, al is er niets en niemand om over te treuren.
Wie nadenkt raakt in het bezit van een heel arsenaal aan kwadrateringen. Geen sensatie valt je ten deel of tegelijkertijd is er het besef van die sensatie. Geen opwelling of je kijkt naar die opwelling. Geen kreet die je niet op hetzelfde moment slaakt en hoort. Zelfs het nadenken wordt object van het nadenken: wijsheid ontstaat wanneer alles, en daarmee de wijsheid, tot de tweede macht is verheven.
Wat veel gelovigen zo onverdraaglijk maakt is dat zij, in hun geloof, nooit die tweede macht bereiken. Ze zijn niet in staat te geloven en tegelijkertijd op hun geloof neer te zien. Ze vinden een kinderlijk geloof zelfs prijzenswaardig en denken het verloren te hebben zodra het ook maar één moment object wordt van twijfel, ontkenning of travestie. Nooit wordt ze op die manier een hoger geloof deelachtig, het blijft eendimensionaal, en daardoor gevoelloos, grofbesnaard. Iemand moet uit het geloof kunnen stappen om te geloven, zoals iemand ook pas blij kan zijn in het besef dat die blijdschap tijdelijk is. Een kind houdt dat besef er niet op na, zodat ik blij ben dat ik nooit blij ben als een kind. Een kind denkt dat het eeuwig blij zal blijven en toch is er niets vluchtigers dan kinderlijke blijdschap. Een kinderlijk geloof is een onding, rijp voor de slachtbank. Uit recalcitrantie richt dat geloof voor iedereen die nadenkt slachtbanken op.
Het samengaan van emotie en reflectie op die emotie maakt je gevoelens onzuiverder, oneerlijker en dubbelzinniger, en daarin ligt juist hun hogere zuiverheid, eerlijkheid en ondubbelzinnigheid. Want wie, omdat hij nadenkt, weet heeft van hun onzuiverheid staat dichter bij de zuiverheid dan de onbewust of per ongeluk zuivere malloot.
De eerste macht zal de tweede nooit begrijpen; de tweede begrijpt de eerste wel, want hij houdt hem in zich omsloten. Maar nooit meer zal hij naar die enkelvoudige staat kunnen terugkeren, en daarom wordt hij zo gehaat door de domheid, het enige humeur dat niet bij machte is zichzelf tot een hogere macht te verheffen. Omdat het daarvoor nu eenmaal te dom is.
■