Een schrijver annexeert
De nieuwe verhalen van Maarten 't Hart
De huismeester door Maarten 't Hart Uitgever: De Arbeiderspers, 203 p., f 24,50
Beatrijs Ritsema
Maarten 't Hart
Sinds Maarten 't Hart in zijn ‘Brandende Kwestie’ op zo dwingende wijze betoogde dat al het schrijven autobiografie is, ontkom ik er niet meer aan om overal waar ‘ik’ staat in zijn boeken ook meteen zijn hoofd erbij te zien en dat specifieke hoog-hese stemgeluid te horen. Het is een klassieke fout van de lezer om aan te nemen dat auteur en hoofdpersoon met elkaar samenvallen als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, en meestal trap ik ook niet in die valkuil, maar als Maarten 't Hart de wederwaardigheden van een verpleger in een psychiatrische inrichting vertelt, zie ik toch niemand anders dan hemzelf voor mijn geestesoog rondschuifelen, voor de verandering gehuld in een onflatteus wit nylon verplegersuniform. Dat is zijn eigen schuld, want dan had hij daar destijds maar niet zo op moeten hameren. Kwalijk is dit niet, want op de een of andere manier lijken toch al zijn verhalen te passen in zijn echte autobiografie getiteld Het roer kan nog zes maal om, waarin het ook wemelt van de merkwaardige anekdotes die voor een deel omgebouwd zouden kunnen worden tot afzonderlijke verhalen, waar dan weer een x aantal bundels mee te vullen zijn. Wat maakt die man toch veel mee!
Hij is natuurlijk niet echt verpleger in Endegeest geworden - naar mijn beste weten is hij nog steeds als etholoog verbonden aan de Leidse universiteit - maar dat hij geloofwaardig die rol kan vervullen staat vast en dat is waar het om gaat. Ik kan me heel goed voorstellen hoe zo'n verhaal tot stand komt: een vriend vertelt je iets, je raakt ergens zijdelings bij betrokken, de informatie sla je op in je hoofd en nadat je er een tijdje op hebt zitten kauwen, ga je aan de slag en er rolt een doorleefd verhaal uit. Fictie of werkelijkheid? De vraag is niet meer relevant, omdat alles wat via je zintuigen naar binnen komt te gebruiken is. Een gespreksflard, opgevangen in een warenhuis, kan als uitgangspunt dienen voor een ijzingwekkende novelle. Als Maarten 't Hart dat autobiografisch wil noemen vind ik dat uitstekend.
De twaalf verhalen van De Huismeester zijn min of meer chronologisch geordend en lijken in vier delen uiteen te vallen. De eerste vier verhalen gaan over zijn jeugd en spelen in het bekende decor van het gereformeerde Maassluis, waar de personages elkaar met bijbelteksten om de oren slaan en waarin efficiënt een neerdrukkende sfeer wordt opgeroepen. Ik zeg ‘efficiënt’ en niet ‘effectief’ (hoewel dat laatste zeker ook van toepassing is), omdat deze verhalen in het licht van wat 't Hart eerder schreef weinig nieuwe elementen bevatten. Het is bekend terrein: als altijd moest ik denken aan het schilderij De aardappeleters, wanneer hij de zwaarmoedige gesprekken tussen zijn familieleden beschrijft. Grappig was dat ik de schoolkinderen die hier in voorkomen, herkende van het tv-programma Klasgenoten. De namen waren niet eens veranderd! Dit versterkt het idee dat het allemaal echt is gebeurd - zó en niet anders. Van de sectie ‘jeugd’ vond ik ‘Sintmichielszomer’ het beste, omdat hierin tamelijk aangrijpend beschreven wordt hoe de wereld zijn glans verliest als de jonge Maarten de facts of life te horen krijgt en zich realiseert dat mensen net zo in elkaar zitten als de eerste de beste koeien en stieren, om van die smerige honden maar te zwijgen.
De tweede afdeling beslaat drie verhalen die zich in Leiden afspelen, waaronder de belevenissen met een strenge hospita die aan een vreemde ziekte lijdt en op een gegeven ogenblik in Endegeest belandt, de inrichting waar de ik-persoon in afdeling drie van de bundel zelf werkzaam is.