Erfenisruzies
In De feniks heeft Marja Brouwers het voorzien op het korps wetenschappelijke medewerkers (‘een beroep (...) dat geen voorzetselvoorwerp behoefde. Wetenschappelijk werkte men desnoods nergens aan mee’). Maar zulke venijnigheden, mochten ze bedoeld zijn voor de talloze equivalenten van de nutteloze catalogi producerende Lukas Asberg, blijven beperkt tot onschuldige prikjes.
Aan het woord is Lukas' vriendin, een muziekstudente, die zijn bezigheden wel raadselachtig vindt, maar die meer belangstelling heeft voor de veel grotere mysteries rond Lukas' familiegeschiedenis, in de hoop daarin de sleutel te vinden op zijn onaantastbare persoonlijkheid. Voor zover Lukas Asberg ook voor ons een ontoegankelijk persoon is, kan er toch een incompatibilité d'humeurs tussen de twee worden geconstateerd. Hij legt een minachtende onverschilligheid aan de dag waar het de erfenisruzies van zijn familie betreft. Zij leeft zich zo in in het geval, dat ze zelfs de gedachten van Lukas' gestorven grootmoeder Catherine kan invullen. De passages waarin dat gebeurt wekken enige bevreemding, maar gelukkig zijn ze cursief gezet. Ze zijn daardoor te plaatsen als hallucinaties, of als telepathische boodschappen.
Bizar is het verhaal inmiddels toch al met een mogelijke gifmoord, en vier elkaar tegensprekende nooit geëxecuteerde testamenten aangaande een boedel die uit weinig meer bestaat dan een net niet failliete fabriek, belastingschulden en een schimmelige bungalow in de Belgische Ardennen.
Voor een deel is De feniks inderdaad een kroniek. Het verhaalt de opkomst, bloei en neergang van een inmiddels wat schimmig geworden bedrijf dat ‘in 1934, of 1935’ gesticht werd door Lukas' grootvader Thomas Asberg, werkloos geworden broodbakker, die in de bijkeukendeur van zijn huis in Nijmegen een luikje zaagde en frites begon te verkopen.
Thomas' activiteit en ondernemingszin werden evenzovele keren aangewakkerd als zijn pannen vet (en de bijkeuken) vlam vatten. Zijn vrouw, Catherine, stelt de vertelster zich eerst voor als een koude, onflexibele vrouw, die zich verzet tegen het slaven van haar echtgenoot voor wat hij wel maar zij niet aanziet voor vooruitgang. Allengs krijgt Catherine het aura van een gekluisterde, teleurgesteld in haar leven, teleurgesteld in haar liefde voor Thomas, en teleurgesteld in haar jongste zoon Daniel, die haar ‘op de verwekker van die zoon, en achter hem de hele wereld’ had moeten wreken. Details in de eindeloze monologen van haar dochter Rachel, die zich oud, eenzaam en rancuneus heeft teruggetrokken in de Belgische bungalow, brengen Lukas' vriendin op het idee, dat Catherine Thomas per ongeluk-expres, en uit menslievendheid, vermoord heeft.
Die drieste, postume beschuldiging klinkt in het boek aannemelijker en minder banaal dan een samenvatting kan suggereren, hoewel de muziekstudente uiteindelijk toch spoken gezien blijkt te hebben.