Brieven
Wettig opium
In Tessel Pollmanns uitgebreide bespreking van Wettig opium (Boekenbijlage, 14-9-1985) wordt de ondertitel 350 jaar Nederlandse opiumhandel in de Indische archipel opvallend genoeg niet één enkele keer vermeld. Toch is deze ondertitel een onmisbare en eenduidige vlag op een rijke lading. Wettig opium is geen boek van vlees en bloed, maar een Nederlands-Indische opiumkroniek die ik plat noemde, tweedimensionaal, niet per definitie (hoe komt iemand erbij?), maar omdat het mijn wens was me te concentreren op de centen en niet op de mensen.
‘De opsomming van de schurkenstreken die er om de opium heen’ (zeg maar met de opium) ‘werden uitgehaald, smeken,’ schrijft de bespreekster, ‘om diepte, perspectief. Wie waren die opiumpachten, die ambtenaren die de opium verschaften, de handelaren van de VOC? Dat waren toch meer dan alleen namen?’ kan zij zich vragenderwijs voorstellen.
De sociale situering van het opiumgebruik,’ daarover wil ze lezen. Maar lieve lezeres, Wettig opium zegt al vanaf de ondertitel dat het hier gaat om de eeuwenlange Nederlandse handel. De bibliotheken puilen ook in de nieuwste behuizingen uit met studies over Nederlands-Indië. Maar een Nederlands-Indische opiumkroniek was daar niet bij. Voor de sociologische geschiedenis van Indonesië kan men al lange tijd terecht in tal van werken zoals bij voorbeeld in die van J.C. van Leur en in het bekende Indonesië: van vorstenrijk tot neo-kolonie van W.F. Wertheim. Iemand die wil weten: wie was de opiumschuiver in Indië? kan daarover in Wettig opium heel wat meer lezen dan in enig ander Nederlands geschrift uit deze eeuw. Bovendien bieden de parafernalia van het boek (voetnoten, bibliografie, tabellen, enzovoort) een groot aantal aanwijzingen voor verder leesplezier.
Het is alsof men het geëerd publiek een boek over vlinders aanbiedt, Het leven van de vlinder, en dan verzwijgt iemand in een zogenaamde bespreking de titel en begint te klagen dat in dit boek zo weinig voorkomt over honden. Het is om kregel van te worden! Dringend wil de bespreekster opeens weten: ‘Wanneer de opiuminkomsten voor zestien procent uit opiumaccijns bestonden?’ En ze wordt boos omdat ze bij deze interessante vraag ‘flink moet bladeren’ - al kan ze inderdaad ook hierop het antwoord vinden, ‘het was in 1905,’ meldt ze geruststellend. Dan wordt plots in dit verband bizar literatuuronderzoek van mij verlangd. ‘Hoe de grote Perelaer in Nederland is ontvangen,’ wil ze weten. Ja, dank je de koekoek, ik had wel wat anders aan mijn hoofd, dat was: het raadsel van de verdwenen opiumgeschiedenis. Volgende vraag: ‘Waarom de Dajaks op Borneo van overheidswege geen opium kregen?’ Nooit had ze van opiumroken op Borneo gehoord, maar nu wordt de hele verbazingwekkende zaak terzijde geschoven voor de kwestie waarom de Dajaks niet wettig mochten schuiven.
Bij het kissebissen over details schrikt ze naast verdonkeremaning van essentialia en het opwerpen van schijnproblemen ook niet terug voor pertinente leugens. ‘De financiële gegevens zijn niet op een mooie rij gezet’ - een leugen als een koe. Jean Chrétien Baud, minister van Koloniën onder de koningen Willem I en II, mede-oprichter van het nog zeer florerende Koninklijk Instituut voor Taal-, Landen Volkenkunde in Leiden, heeft voor zijn Proeve van den opiumhandel enzovoort (1853) duizelingwekkend mooie becijferingen uitgevoerd. Zijn opiumtabellen voor de periode 1687 tot 1850 (vijf bladzijden verbluffend gedetailleerde negentiende-eeuwse statistiek achterin Wettig opium) komen voor het eerst in ruim honderd jaar uit de bibliotheken, en worden dan over het hoofd gezien.
Historici die over de opiumzaken schreven, zijn minstens een eeuw dood of ze wonen aan de andere kant van de wereld. Allen werden tot voor kort in Nederland praktisch genegeerd. Mijn boek beschrijft de eeuwenoude Nederlandse maagd als opiumpusher, en aan haar voeten stond de nationale leeuw met het zwaard in de ene en een papaverbol in de andere klauw. Schuiven moesten de Javanen, en verslaafd raken aan belastingbetalen. Het is berekend dat in bij voorbeeld de periode 1876-1915 de koloniale balansen tekorten opliepen van 295,3 miljoen gulden. De opiumbaten bedroegen in dit tijdvak in totaal 703,3 miljoen. Dus zonder de opiuminkomsten zou het totale balanstekort tot bijna een miljard gulden zijn opgelopen en zouden de kolonialen wel naar huis hebben kunnen gaan. Dit blote feit - een volstrekt andere kijk op de koloniale geschiedenis - dáár gaat het om.
Het boek is dik, 432 bladzijden. Maar na een paar honderd bladzijden zal het zelfs een verlegen lezer duidelijk zijn dat hij soms dringend wordt uitgenodigd stukken over te slaan. Wie de opiumcorruptie van de VOC wil kennen, wie het openbare debat in de negentiende eeuw wil volgen, wie met de ambtenarij wil kommaneuken of met christenen visionair en tegelijk benepen wil zijn, wie de boekhouders wil nacijferen of in patria de politieke poppenkast in de ethische jas wil volgen, wie de hilarische geschiedenis wil kennen van de Nederlandse regering als would-be opiumkok op zoek naar het recept van rookopium, en wie nu wil weten waarom de schuivers bij wet verplicht de prut uit hun pijpen aan de Dienst der Opiumregie moesten terugverkopen - dit alles en meer kan men volgen tot in details, of men kan gedeelten overslaan en de hoofdlijn volgen.
De grootste drijfveer dit boek te maken was de verwondering dat alle andere Nederlandse publicisten al bijna een eeuw hierover hebben gezwegen. Men kan de verdwijning van de opiumgeschiedenis een geslaagde propagandamanoeuvre van de overheid noemen, maar daarmee is niets verklaard. Hoe kon de geschiedenis van het slaapgom bijna een eeuw slapen? En dit is geen sprookje. Wat deden de Nederlandse historici al deze tijd? Deze vragen zijn in dit verband uiteraard zinvoller dan vragen naar de Dajaks of Perelaer.
Deze bespreekster verzwijgt de hoofdzaak. ‘Met meer geduld had hij een mooi verhaal kunnen maken.’ Had ik van Opium en vrede mijin levenswerk moeten maken? Had ik het historische schandaal nog jaren moeten laten rusten?
De Max Havelaar werd tot Multatuli's verdriet zo mooi gevonden. Wettig opium is niet mooi genoeg. Maar toen zoals nu wordt bij het suikerspinnen over mooi de hoofdzaak - Neerlands vernuftig wrede uitbating van Indië - van tafel geveegd.
Amsterdam,
EWALD VANVUGT