Humeuren & Temperamenten
Identificatiedrang
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Een boek lezen kost me de grootste moeite. Het lukt me niet er meer dan een of twee per jaar tot het eind uit te lezen. Met al de andere waaraan ik begin, kom ik niet verder dan de eerste bladzijden. Ik neem een regel tot me, kijk uit het boek op, mijn blik dwaalt af en een tijdlang ben ik door geen kracht, hoe sterk ook, te verleiden mijn lectuur te vervolgen. Ik mijmer na over wat ik daarnet gedrukt heb zien staan. Dat gaat haast van regel tot regel zo. Lezen inspireert me bijzonder, dat valt niet te ontkennen, maar opschieten doet het op die manier niet. Ik zou me graag door een boek laten meeslepen - als mijn fantasie me maar niet zo in de weg stond.
Een epische lange adem weet me niet te boeien, ik ben niet nieuwsgierig naar ontknopingen of de opbouw van een plot, omdat ik al van elke kleine ontploffing binnen een zin, een alinea van de kaart raak. Nu eens is het een woord waarover ik me verbaas, dan weer blijf ik haken aan een zin die me ongelukkig voorkomt en waarvoor ik tientallen alternatieven ontwerp, en soms ook herkauw ik wellustig een alinea die ik zelf geschreven had willen hebben. Maar het zijn niet de stijl en de woordkeus die me het meeste oponthoud bezorgen. Fataal wordt het pas wanneer ik een samenhang en een bedoeling in de woorden en zinnen van de auteur begin te herkennen, wanneer ik erachter kom dat hij met zijn klanken en typografie mensen en werelden aan het oproepen is. Zodra ik maar een glimp van die verbeelde wereld opvang, zodra een fantasiepersoon maar met de punt van zijn schoen om de hoek verschijnt, heb ik al afgehaakt. Ik laat het boek zakken en begin me onmiddellijk de rest van die wereld voor de geest te halen of me voor te stellen welke neus, haardos en gemoedsgesteldheid het beste passen bij die schoen. Ik weet dat, als ik gewoon verder zou lezen, de auteur me alles haarfijn uit de doeken zal doen, dat alles kant en klaar op me ligt te wachten, maar de kleinste suggestie heeft al zo'n invloed op me dat ik het heft zelf in handen moet nemen en niet kan wachten op wat een ander mij, passief, voorschotelt.
Na enige tijd lees ik verder, popelend opnieuw af te dwalen. Het beeld dat ik mij, na eerste kennismaking, van een persoon gevormd heb, voegt zich bij de schets die de auteur ervan geeft, de ruimte die hij me heeft laten binnentreden en waarvan ik de dimensies heb vastgesteld vult zich met zijn accessoires en rekwisieten. We hebben onze werelden dooreengehutseld, en nu neemt mijn verstrooidheid serieuze vormen aan. In dat vertrek, daarin leef ik. Die persoon, dat ben ik zelf. Gaat het om een eenvoudig vertrek, dan ben ik in gedachten een toonbeeld van brave simpelheid, ik leun pittoresk op een ruwhouten stok en deel mijn brood met de schurftigen - gaat het daarentegen om een paleis, dan deel ik mijn brood ook wel met de schurftigen, daar niet van, maar ik leun daarbij op een marmeren balustrade en ben in gedachten een toonbeeld van onuitstaanbare verfijning. Geen persoon hoefde de schrijver te bedenken of ik herken me erin - ik maak hem los van de pagina, vul er mijn kameleontische huid mee en ga op stap, weg van het boek. Ik lijk sprekend op zowel de hoogmoedige als de nederige, op de pennelikker als de avonturier, op de dwaas als de wijze. Geen daden verrichten ze of ik verricht ze intenser, geen slechte eigenschap bezitten ze of ik ben er een groter beroerling in. Zijn er criminelen? Dan ben ik hun hoofdman. Heeft iemand eczeem? Dan krab ik urenlang op mijn hoofd. Ergens op een tafel, daarginds, schemert intussen bleek het boek.