Het moest kamerbreed
Vrouwen in het Binnenhof: ‘Ik zou ook wel minister willen worden’
Vrouwen en het Binnenhof Samenstelling en redactie: Anneke Groen Uitgever: Staatsuitgeverij, f 10, -
Hans Smits
In de periode van 1 januari 1982 tot half september 1985 werden door de vrouwen in de Tweede Kamer in totaal 220 schriftelijke of mondelinge vragen gesteld die direct of zijdelings betrekking hadden op zogeheten vrouwenzaken. Koploopster was Andrêe van Es (PSP), die tweeëntwintig keer het initiatief nam tot het stellen van dergelijke vragen. Louise Groenman (D'66) nam zestien keer het initiatief en is daarmee goede tweede. Elske ter Veld (PvdA) nam zeven keer het initiatief, Wijnie Jabaai (PvdA) zes keer, Hanske Evenhuis (CDA) vijf keer, Jeltje van Nieuwenhoven vier keer en Ria Beckers (PPR), Len Rempt (VVD), en Ineke Haas-Berger (PvdA) ieder drie keer.
Voor zover deze lijst een indicatie geeft van de wijze waarop vrouwelijke kamerleden actief zijn geweest ten behoeve van feministische doelstellingen is nog enige aanvulling geboden. Van belang is bijvoorbeeld ook hoe vaak voor vrouwen belangrijke moties de naam droegen van vrouwelijke kamerleden. Daarbij scoorde Ria Beckers het hoogst (negen keer), gevolgd door Louise Groenman (zeven keer), Wijnie Jabaai (vier keer), Jeltje van Nieuwenhoven (vier keer), Len Rempt (vier keer), Elske ter Veld (drie keer), Jeltien Kraaijeveld (drie keer) en Andrée van Es (drie keer).
Deze interessante informatie is niét te vinden in het boekje Vrouwen en het Binnenhof dat op initiatief van het Kamerbreed Vrouwen Overleg bij de Staatsuitgeverij is verschenen, maar wél in een artikel van Anneke Visser over de activiteiten van vrouwelijke kamerleden in het oktobernummer van het feministische maandblad Opzij. Anneke Visser is niet erg enthousiast over de wijze waarop de vrouwen zich weren in de Tweede Kamer. Zij constateert dat fractiediscipline en aandachtversnippering de voornaamste redenen zijn waarom de vrouwen niet echt een vuist maken. Bovendien zijn lang niet alle vrouwen in de kamerfracties als feministen aan te merken.
Het voornaamste voorbeeld van fractiediscipline was dat alle vrouwen in de PvdA-fractie hun stem gaven aan de vrouwonvriendelijke Wet op de Tweeverdieners, voor wat betreft de eerste en tweede fase van deze wet. Tot groot verdriet van de Rooie Vrouwen, zoals Anneke Visser memoreert. Dit soort kritische noten ontbreekt vrijwel geheel in het boekje Vrouwen in het Binnenhof, dat is samengesteld door Anneke Groen. Ook een beschouwing over de rol van de vrouw per politieke partij blijft achterwege. Politieke scheidslijnen werden kennelijk geschuwd. Het moest kamerbreed. Maar als Janmaat een vrouw was geweest (nee, niet Minouche Janmaat, want dié zit in de CDA-fractie), dèn was het boekje mogelijk niet helemaal volledig geworden.
In een afsluitende analyse komt Monique Leijenaar tot de conclusie dat vrouwen hun kamerwerk op een andere wijze tegemoettreden en ervaren dan mannen. Zij zien hun functie in het algemeen in een wat breder perspectief en minder direct op zichzelf gericht, terwijl zij hun werk belangrijker achten, intensiever verrichten en kritischer beoordelen dan mannen doen. Een dergelijke taakopvatting die voor sommige vrouwen ook nog gecombineerd wordt met de zorg voor een gezin, lijkt het werken in de Tweede Kamer voor vrouwen, in vergelijking met hun mannelijke collega's, extra te bemoeilijken, aldus Monique Leijenaar. In de praktijk heb je weinig aan dit soort sociologische etiketten. Past het op Neelie Smit-Kroes, op len Dales, op Ina Müller, op Erica Terpstra, op Ina Brouwer?
De aardigste informatie komt uit de mond van enkele dissidente dames tussen de dertig vrouwelijke leden van de Tweede Kamer en hun vijftien collega's van hetzelfde geslacht in de Eerste Kamer. Namelijk van degenen die zich nadrukkelijk distantiëren van het Kamerbreed Vrouwen Overleg. Zo zegt Joke van der Meer (PvdA, Eerste Kamer) dat zij nog nooit heeft gemerkt dat er door vrouwen één lijn wordt getrokken bij het stemgedrag, of het nu gaat over de tweeverdieners of de bijstandsvrouwen: ‘Zij hebben de vrijheid niet om anders te stemmen dan de leiding van de fractie bepaalt. Dat is geen verwijt, maar een constatering.’
Rie de Boois, sinds 1972 lid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, vindt het boekje een ‘ongelooflijk trutteninitiatief’. Zij vreest het zielepoteneffect en vraagt zich af waarom vrouwen van verschillende politieke partijen bijeengebracht moeten worden: ‘Ik vind het Kamerbreed Overleg ook onzin zolang daaruit geen politieke consequenties worden getrokken. Ik voel mij verwant met mijn partij, en niet met CDA- of VVD-vrouwen.’
Twee andere oud-gedienden in de PvdA-fractie, Ineke Haas-Berger en Nora Salomons, laten zich in soortgelijke termen uit. Salomons: ‘Veel vrouwen gaan in tegen de partijpolitiek in spreekbeurten en in onderlinge contacten, maar niet in stemgedrag. En om dat stemgedrag gaat het uiteindelijk.’ Haas-Berger: ‘Ik geloof niet in sprookjes. Vrouwen in de Kamer hebben lang niet altijd hetzelfde standpunt. Kijk maar naar abortus.’
Slechts drie ondervraagde vrouwen etaleren bestuurlijke ambities: len Dales (PvdA) wil best weer in het kabinet, Evelien Herfkens (PvdA) zegt eerlijk: ‘Ik zou ook wel minister willen worden. Dan zou ik maatregelen kunnen nemen die nodig zijn,’ en Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD) zou een baan als staatssecretaris of minister niet weigeren: ‘Je hoeft je eigen speeches niet meer te schrijven. En een auto met chauffeur lijkt me de limit van luxe. Maar het is natuurlijk ook een hondebaan.
Voor het overige bevatten de interviews geen nieuws en weinig uitspraken die in het geheugen blijven hangen. Zoal geen trutteninitiatief dan toch een beetje een truttig boekje.
■