Els Pelgrom
vervolg van pagina 12
herschrijven. Bijvoorbeeld die olifant. Ik ben naar Artis gegaan, natuurlijk, want wanneer zie je nou een olifant? Het is fantastisch zoals zo'n dier zich beweegt. Dat heb ik proberen te beschrijven en ik vind dat het even gelukt is, als ik beschrijf dat hij in het water staat en Mario ontmoet. Dan beweegt hij als een olifant.’
De manier waarop het verhaal geschreven wordt is ongelooflijk belangrijk. ‘Ik wil zinnen maken die goed zijn, dat is, mét de structuur, het allerbelangrijkste. Dat gaat ook steeds beter, vind ik, in De Olifantsberg is me dat voor het eerst een beetje gelukt. Als je mijn eerste twee boeken leest, zie je hoe rommelig dat nog in elkaar zit. Ik ben er nu pas echt mee bezig.’
Softe zit toch ook goed in elkaar?
‘Dat heb ik niet zo bewust gedaan, dat heb ik in een hilarische stemming eruit geperst, een beetje koortsig. Dat tel ik dus niet mee. Nee, De Olifantsberg ging anders, ik heb veel herschreven en gesleuteld om het te laten klinken en die zinnen goed te krijgen. Een verhaal kan er staan en zo vlak en saai en vervelend zijn als wat en dan heb je het verknoeid. Dat had ik allemaal bij het eerste boek nog niet zo door.’
Wat is voor jou het belangrijkste als je schrijft?
‘Dat er geen slap zinnetje in blijft staan.’
En inhoudelijk?
‘Waar ik naar streef is, dat ik de sfeer kan oproepen die ik wil. Dat klinkt vaag, maar ik bedoel dat je zegt: het stormt en je ruikt een atmosfeer zonder dat je dat met name noemt. Het lijkt misschien heel technisch, maar het is heel leuk om te proberen. Het kan heel beknopt zijn, of heel uitvoerig, het is spannend om eraan te werken.’
Ze noemt schrijvers die ze bewondert, vooral om hun vermogen in heel weinig woorden een heel verhaal te vertellen: Babel, Tsjechov, Katherine Mansfield. ‘Er staat met één alinea van drie regels een volledig beeld van mensen, ze vertellen haast niks en je ziet een heel huis voor je. E.M. Forster heeft dat ook. Zo ironisch schrijft hij, door iets heel onbenulligs roept hij een enorme hufter op, dat is fantastisch. Die mensen gaan veel persoonlijker met taal om, dan de meeste Nederlandse schrijvers, doen meer met hun zinnen. Toch denk ik dat wij in Nederland het ook zouden moeten kunnen, alleen wij doen het niet. Ze zijn er hier niet zo mee bezig en er wordt ook niet zo op gelet. In de kritieken gaat het altijd over de inhoud en zelden over dit soort dingen. En natuurlijk is de inhoud belangrijk, maar het wordt pas echt lekker als het goed geschreven is. Een “goed” boek is wég als het niet goed geschreven is, terwijl een niet zo diepgravend thema heel mooi vorm gegeven kan worden. Dat zie je bij pulpschrijvers toch. Mensen als Dashiel Hammett en Chandler, die schrijven zo virtuoos. Maar wat zijn het voor verhalen? In een slap jasje was het niks. Maar je moet erom lachen, je kunt erbij rillen en dat komt alleen maar door die taal.’
Zou je voor volwassenen kunnen schrijven, of denk je daar niet aan?
‘Ik ben bang dat ik het zal moeten doen. Ik ben een beetje uitgepraat voor kinderen, ik zit na acht boeken, vast. Ik wil mijn taal niet veranderen, maar dat hoeft ook niet, ik moet het alleen nog beter doen. Ik ben er nog niet uit. Misschien ga ik korte verhalen schrijven, ik weet het nog niet. Het heeft tijd nodig.’
■