Culturele eigenheid
Dat de blanke bevolking, althans de vijfendertig volwassenen en twee kinderen die Crapanzano opvoert, weinig op heeft met de haar omringende en dienende kleurlingen, laat zich gemakkelijk raden. Fascinerend echter zijn de denkpatronen die leiden tot het afsluiten van de blanke samenleving voor de andere Zuidafrikanen. Die denkpatronen zijn, anders dan voor de hand ligt, niet verankerd in een puur, makkelijk aanwijsbaar racisme. Ze zijn gebaseerd op noties omtrent culturele eigenheid, op goddelijke uitverkiezing, op de historisch gegroeide rechten van - vooral - de Afrikaanders, op - in een uiterste geval - de opvatting dat nietblanken een niet via Adam lopend ras zijn: ‘Ze stammen van de apen af.’
Verdeeld over hoofdstukken als ‘Het verleden’, ‘Opvoeding’, ‘Geweld’ en ‘De toekomst’ laat Crapanzano zijn gesprekspartners hun meningen geven. Dit procédé levert een fascinerende reeks korte verhalen op waaruit twee elementen steeds weer naar voren komen. De zelfingenomenheid van de blanken, waarbinnen overigens weer de neerbuigendheid zit van de Afrikaners tegenover de blanken van Engelse afkomst, en hun fundamentalistisch geloof, dat wordt gebruikt om het gelijk te onderbouwen. Wat zich dan tegenover de lezer langzaam aftekent, is een samenleving van maatschappelijk blinden, die zich omringd weten door mensen die ze niet als hun gelijken kunnen of willen beschouwen.
Een zwart meisje bezig met een intelligentietest voor werk in de goudmijn van Carltonville
Wanneer ze, door het dagelijks nieuws daartoe gedwongen of door Crapanzano daarom gevraagd, over hun toekomst moeten nadenken, kunnen ze dat maar met moeite. Hennie, de Anglicaanse dominee van Afrikaner afkomst, geeft toe dat de zwarten niet terug kunnen naar hun thuislanden. ‘Dat is een zaak die aandacht behoeft.’ Openlijk zeggen dat de zwarten (en de kleurlingen) dus maar het beste gewoon als volwaardige staatsburgers in de maatschappij kunnen worden opgenomen, zover komt ook deze verlichte geestelijke niet, tekent Crapanzano nors aan.
Met recht, die aantekening, valt na lezing van Waiting te concluderen. Met recht, want hoewel het wachten al heel lang duurt (in 1779 begonnen de Kafferoorlogen al, grensgeschillen met de Xhosa en in 1912 werd het African National Congress, de oudste zwarte verzetsbeweging, opgericht), zijn er in ieder geval in Wyndal geen blanken die enig bruikbaar idee hebben over hun sociale en politieke toekomst. En in plaats van die ideeën te vormen, verschuilen ze zich in diep gebed of, in het beste geval, achter een enkele goede daad tegenover de gekleurde medemens: ‘We hebben de kleurlingvrouwen geleerd hun huizen op te sieren met planten.’ Naast de beschrijvende studie van Vincent Crapanzano kan een meer op cijfers gebaseerd werk geen kwaad. Daarvan zijn er vele, maar Whose Interest, van Kevin Danaher, is een van de aardigste. Het is A Guide to U.S.-South Africa Relations en lijkt daarom voor Nederlanders van minder belang. Het is echter wél van belang, al is het alleen maar omdat het een overzicht geeft van de apartheidswetgeving, de pseudo-liberaliserende maatregelen die worden genomen, een uitgebreide bibliografie, en de chronologie van 1974 tot eind 1984. Het vormt een goede aanvulling op Crapanzano, die overigens niet zonder nut aangeeft dat van de 4,5 miljoen blanken er 2,7 miljoen Afrikaners zijn, die op hun beurt weer sinds 1948 de dienst uitmaken in de Zuidafrikaanse politiek. Uit Danaher kan een cijfer als dit worden gehaald over kindersterfte: onder de blanken is die twaalf per duizend geboorten, onder de zwarten in de steden negenenzestig en onder de zwarten op het platteland tweehonderdtweeëntachtig.
■