Brieven
Volgens Rob Schouten mag alles in de poëzie (Boekenbijlage, 14-9-'85) maar het moet hem niet te Hollands worden, zegt hij in de bespreking van twee debuten. Hiervan ken ik slechts de tweede, Weg, wegen van Maarten Doorman. Hierin komen ook vier ‘Toscaanse gedichten’ voor en dat mag evenmin van Schouten, want er is al zo veel over Italië geschreven de laatste tijd! Het standpunt lijkt me hoogst twijfelachtig, maar er aan voorbij gaande dat een gedicht over Spanje niet genoemd wordt, vind ik het nog meer bevreemdend dat deze bundel slordig heet. Nu ben ik geen autoriteit als Rob Schouten maar op mij maakt de bundel juist een heel verzorgde indruk. Een ander bezwaar van Schouten is dat hij geen ‘nieuw geluid’ hoort, hij bespeurt hier te grote invloed van dichters als Otten en Kopland. De andere debutant, Brands, wordt ook al beschuldigd van epigonisme, ditmaal van Herzberg en Otten. Maar wie schetst mijn verbazing toen ik in het laatste Maatstaf-nummer recensies las van Schouten, waarin de poëzie van Tellegen in de traditie van Vasalis en Kopland wordt geplaatst en waarin hij zegt dat de Vlaamse Miriam Van hee dicht in het idioom van... Kopland en Herzberg. En op de volgende bladzij (p. 83): ‘Van hee offert wel zeer aan (-) hedendaagse dichters als genoemde Kopland en Herzberg.’ Om Schouten nog éénmaal uit de boekenbijlage (juist) te citeren: ‘Vervelend om steeds maar weer van die oude bekenden tegen te komen.’
Zaandam
P.M. Baas
Ten Braven zat met een klassiek, maar toch hinderlijk probleem (Boekenbijlage, 21-9-'85). Hij had een originele plot voor een moord verhaal bedacht, maar nu had hij nog geen naam voor de hoofdpersoon/moordenaar. Hij koos niet voor de klassieke oplossing en dus werd het niet Jansen. Hij leende waarschijnlijk het adressenbestand van Vrij Nederland en begon dat vanaf de Z door te werken. Zo vond hij een mooie naam: mijn naam! Ik meen ernstig bezwaar te moeten maken tegen deze handelwijze. Naar mijn mening moeten schrijvers uiterst voorzichtig zijn met het gebruiken van gefingeerde maar zeer zeldzame namen. Kijk, er zijn zoveel De Boeren, Molenaars, Bakkers, De Grooten, Bossen, Schippers enzovoorts, dat de dragers van deze namen er nauwelijks onder gebukt behoeven te gaan als hun naam gebruikt wordt voor eventueel een criminele hoofdpersoon van een verhaal. Mijn buurman kan immers altijd zeggen: ‘Ja, maar dat is die De Groot uit Wapse.’ Mijn naam komt binnen een straal van dertig kilometer van mijn woonplaats niet voor. Ten Braven had desnoods zijn toevlucht kunnen nemen tot wat minder bekende namen: Lubbers, bijvoorbeeld, of Luns. Zij hebben tenminste nog broers; ik heb alleen maar zusters. Deetman, of De Graaf, was ook een mogelijkheid geweest. Ik weet niet of zij broers hebben, maar zij hebben in ieder geval het regeerakkoord. Ondertussen zit ik er maar mooi mee; ik moet mijn vrouw nu overal mee naar toe slepen om te laten zien dat het niet waar is: ik heb mijn vrouw niet vermoord.
Vledder
Van Zinderen