Een ode aan de liefde
Avondvullende novelle van Willem Bijsterbosch
Handlangers door Willem Bijsterbosch Uitgever: Bert Bakker, 110 p., f 19,90
Madelien Tolhuisen
‘Jongens waren we - maar aardige jongens.’ Als deze zin al niet eens een keer als beginzin was gebruikt, zou Willem Bijsterbosch hem uitgevonden kunnen hebben als samenvattende laatste zin voor Handlangers, zijn prozadebuut. Nu eindigt dit jongensboek voor jongens én meisjes als volgt: ‘Daar ergens tegen een balie of kiosk, sigaret in de mondhoek, hand in de broekzak en zijn blonde piekhaar als altijd tobberig in de war, wachtte dat schoffie uit Berlijn-Wedding, die gabber uit de kelderkroeg en, tenminste voor de komende weken, de chef.’
De jongen met het blonde piekhaar, het schoffie uit Berlijn, de gabber, de chef, maar ook de lummel, de bink, de kinkel en niet te vergeten de handlanger... het zijn allemaal liefkozende omschrijvingen voor de zesentwintigjarige Bernd, de jongen op wie de verteller (ook een jongen van de beste soort: een gabber en een handlanger) hals over kop en tot over zijn ‘kleine ronde oortjes’ verliefd wordt.
De verteller en Bernd onmoeten elkaar in een kelderkroeg in Berlijn, vallen elkaar als oude bekenden in de armen en worden nog geen uur later tot bloedens toe geslagen en geschopt door een groepje potenrammers. Bernd moet in het ziekenhuis blijven en de verteller (die naamloos blijft) neemt afscheid van hem: ‘Ik glimlachte, hij glimlachte - verdomme, twee uit de kluiten gewassen jongens glimlachten naar elkaar. Nee, dit werd niks.’ Maar het werd wel wat. Het lukt de verteller niet de toerist uit te hangen en Bernd te vergeten. ‘Berlijn was al niet meer die verre, vreemde stad, verbonden met een onbegrijpelijk boosaardig verleden, Berlijn was Bernd geworden.’
Voordat Berlijn Bernd was geworden was het de stad van Antons jeugd geweest. Anton is geen jongen meer, maar een bijna zeventigjarige oude, gedistingeerde heer die twee oorlogen in Berlijn heeft overleefd en niets liever doet dan vertellen over ‘damals’, over het Berlijn van toen. Hij leeft bewust in het verleden, omdat hij geen nieuw getob meer aan zijn hoofd wil en bang is dat te veel bemoeienis met het heden verandering zal brengen in het evenwicht waarin hij nu verkeert. De verteller heeft zich jarenlang aan hem vastgeklampt, als aan een moeder, maar wil zich nu aan Antons invloed onttrekken omdat hij samen met Bernd jong wil zijn en in het heden wil leven.
Als deze ingrediënten 'bekend zijn kan de strijd tussen heden en verleden, tussen Bernd en Anton, tussen Anton en de verteller, maar ook die tussen de verteller en Bernd, een aanvang nemen.
In een uitgebalanceerde stijl en met een zichtbaar plezier in de mogelijkheden van de taal tekent Willem Bijsterbosch de situatie voor ons uit. De strijd waarvan in deze novelle sprake is, is niet alleen een machtsstrijd tussen drie personen, maar boven alles een strijd om liefde.
Willem Bijsterbosch