Radio
Het verhaal is gesitueerd in een duidelijk omschreven gemeenschap, die tevens nogal in zichzelf besloten is: een kibboets, gesticht in de eerste jaren van de staat Israël door de nu oude Yolek Lifshitz, wiens krachtige geest in een woedende uitputtingsslag is verwikkeld met zijn verzwakkend fysiek gestel, met zijn onvervaard terugbriesende vrouw Hava, met ‘de jeugd van tegenwoordig’ zoals die zich aan hem voordoet vooral in de gestalte van zijn zoon Yonatan, en op een afstand ook nog met elke regeringsfunctionaris over wie hem iets ter ore komt via de dagelijks beluisterde radio. Door ook in andere woningen die radio steeds aan te zetten, haalt de schrijver de precieze politieke situatie van het moment het boek binnen, zonder dat dit iets geforceerds heeft want die situatie is gespannen. Het is de tijd van, onder andere, het probleem met de watervoorziening via de Jordaan, iets dat later, in de Zesdaagse Oorlog, een rol zal spelen in de overwegingen die Israël ertoe brengen de westelijke Jordaanoever te bezetten. Voorts is regelmatig sprake van schermutselingen aan de grenzen, vooral met Syrië.
De politieke berichten zijn voor de bewoners van deze kibboets ook op een dieper, emotioneel niveau relevant: het hele boek door zijn ergens op de achtergrond de schimmige Arabische figuren, die de gesprekken hoofdzakelijk binnensluipen in termen van gevaar, aanranding, doodslag. Het op-je-hoede-zijn is een vanzelfsprekendheid. De mannen hebben geweren. Tenslotte: Yolek Lifshitz is in zijn jongere jaren een actief lid geweest van de Knesset en persoonlijk met premier Eshkol al zo lang, innig en nietsontziend bevriend dat hij ook die bij tijd en wijle wel zou willen vermoorden. Op een dag vindt tussen Yolek en Eshkol nog een ontmoeting plaats - de historische figuur komt bij de fictieve op bezoek - en de twee oude leiders zitten tegenover elkaar als verzakkende monumenten, voorstellend: een ideaal. Zoals Yoleks kibboets is, zo is natuurlijk Eshkols Israël ook.
In de door Yolek Lifshitz geregeerde kibboets heersen enerzijds rechtvaardige orde en werkverdeling, anderzijds de talloze kleine en grotere menselijke conflicten die misschien onvermijdelijk zijn binnen een zo in zichzelf besloten gemeenschap. Men weet er alles van elkaar en heeft elkaar in veel gevallen al een leven lang gekend. Met de wereld erbuiten is weinig contact. De politieke vader Yolek, de onbeheerst emotionele Hava, de zoon Yonatan, het bonkige landarbeiderstype Etan R., Yonatans jonge vrouw Rimona in haar op apathie lijkende zachtmoedigheid, de nieuwkomer Azariah Gitlin, de sympathieke Srulik die om zijn intuïtieve intelligentie tot Yoleks opvolger wordt gekozen: allemaal worden zij afwisselend zowel vanuit hun eigen als vanuit andermans optiek gevolgd. Zo ontstijgen zij stuk voor stuk aan de allegorie, al blijft duidelijk dat zij meer dan alleen zichzelf representeren. Om zich toegang te kunnen verschaffen tot het bewustzijn van zowel de een als de ander, hanteert Amos Oz schijnbaar het mechanisme van de alwetende verteller.
Schijnbaar. In het eerste hoofdstuk spreekt een ‘wij’. Zo ook weer in het laatste. Verder zijn er passages in de ikvorm en andere in een derde persoon. De alwetende verteller in dit boek laat zich herleiden tot een vigerende constellatie van opinies, een weergave van hoe men elkaar nu eenmaal kent, of meent te kennen. Daarmee heeft de zogenaamde alwetendheid binnen de roman een identiteit gekregen en in die identiteit is zij heel aanvaardbaar. In de veelheid van gedachten en denkbeelden, met verhoudingsgewijs veel ruimte voor die van Srulik, en in een balans tussen begrip en wanbegrip, kan de kibboetsgemeenschap, áls gemeenschap, uiteindelijk een wijsheid en grootmoedigheid aan de dag leggen waartoe geen van haar leden, als individu, zelf voortdurend in staat is.