Verenigde Naties
vervolg van pag. 15
gaan. De ontwikkelingslanden ontvangen niets, terwijl bepaalde ontwikkelingslanden, die op dit ogenblik deze mineralen al exporteren, te maken krijgen met dalende prijzen door een vergroot aanbod. Voor de ontwikkelingslanden was dit het zoveelste bewijs dat het heersende internationale recht in het voordeel is van de westerse landen. Op de conferentie gaven de westerse landen uiteindelijk toe en stemden in met het voorstel van Arvid Pardo, de afgevaardigde van Malta, de zeebodem te beschouwen als ‘common heritage’ van de mensheid. De toegeeflijkheid van de westerse landen was niet zozeer een kwestie van altruïsme, maar werd ingegeven door de vrees dat veel kuststaten hun territoriale wateren zouden uitbreiden, waardoor de vrije doorvaart door zeestraten niet meer was gegarandeerd. De ontginning door één onderneming onder leiding van de VN was voor de westerse landen onaanvaardbaar. Daarom werd een dubbelsysteem ontwikkeld: particuliere ondernemingen zouden naast en onder controle van een VN-onderneming werken.
Tegen het eind van de conferentie in december 1982 keerden de Verenigde Staten zich tegen het voorgestelde verdrag. Andere westerse landen, waaronder Engeland steunden de Verenigde Staten. Alle ontwikkelingslanden ondertekenden het verdrag. Maar of het ook in werking zal treden is zeer de vraag omdat alleen de westerse landen over de technologie beschikken. Wat het begin leek van een nieuwe internationale orde spatte als een zeepbel uit elkaar. Vooral de Amerikanen meenden dat een ontginning door particuliere ondernemingen veel profijtelijker was en dat het beginsel van vrije doorvaart toch wel zou worden gerespecteerd.
Rölings boek geeft een uitstekend overzicht van de verschillende aspecten van het volkenrecht en de veranderingen die nodig zijn om een duurzame vrede te garanderen. Maar vanuit het standpunt van de praktijk van de internationale politiek is zijn betoog toch wat idealistisch. Röling vertrouwt erop dat staten hun beleid vrijwillig zullen baseren op hun belang op de lange termijn: een vreedzame en rechtvaardige wereldorde. De praktijk laat nu juist zien dat het korte-termijn-belang veel vaker de doorslag geeft, tenzij er omstandigheden zijn die staten er toe dwingen daarvan af te zien.
Het ideaal van een vreedzame rechtvaardige orde met aan het hoofd de Verenigde Naties als een soort wereldregering ligt dus voorlopig nog niet in het verschiet. Maar anderzijds behoeven we ook een terugval in internationale anarchie niet te vrezen. De tijd van Von Clausewitz, die ‘oorlog nog omschreef als het voeren van buitenlandse politiek met andere middelen’, ligt definitief achter ons. Kernbewapening en de hiermee verbonden opvatting van gegarandeerde wederzijdse vernietiging, dwingen staten tot behoedzaamheid en terughoudendheid in de internationale politiek. Langzaam zal verder door onderhandeling en overleg een internationale rechtsorde moeten worden opgebouwd, omdat de omstandigheden staten daartoe dwingen. Zo leidt iets slechts, zoals kernbewapening, toch nog tot iets goeds. In deze kille cynische realiteit doet Rölings betoog hartverwarmend aan.
■