Dionysisch
Voordat Williams in 1944 een gevierd en rijk schrijver werd, doorliep hij de klassieke leerschool van strijd, armoede, slechtbetaalde baantjes (die hij nooit lang hield) en veel schrijven, desnoods de hele nacht door. Hij heeft zijn hele leven fanatiek gewerkt: even Dionysisch, merkt Donald Spoto op, in zijn volharding om te schrijven als later in zijn seksuele leven. In alles wat hij deed gaf hij zich volkomen geobsedeerd en kritiekloos over aan het gebeuren. Zowel in zijn werk als in zijn leven was hij bezeten, ‘overwhelmed by instincts and impulses he never sorted out’, terwijl er in Amerika juist van je verwacht wordt dat je alles op een rijtje zet, wat wellicht een van de redenen is waarom kunstenaars het daar zo moeilijk hebben.
Eind van de jaren dertig, begin van de jaren veertig, verhuisde Williams van New Orleans naar New York en vandaar naar Key West, waar het heerlijk zwemmen was, wat hij graag deed, en er geen gebrek was aan seks, die hij nodig had. Die periode heeft kleurrijke anekdotes opgeleverd over het bohémienleven, Williams naïveteit en de bizarre figuren tot wie hij zich aangetrokken voelde, mensen als Marion Vaccaro, de ‘gentle alcoholic nymphomaniac’ en de ‘brilliant, manically bisexual’ Bill Cannastra, ‘alcoholic from an early age’, die keurig werd onthoofd toen hij uit het treinraampje hing om de blik van een jongeman op te vangen. Daar vergaarde Williams het materiaal voor verhalen als Desire and the Black Masseur, waarin een sadistische masseur zijn masochistische klant daadwerkelijk opvreet. Het thema van het erotisch kannibalisme zou later terugkeren in Suddenly last Summer, waar het werd verweven met het thema van de verschrikkelijke destructieve moeder.
Volgens mensen die de jonge Williams hebben gekend, was hij, als hij dat wilde, rustig, vermakelijk en charmant, maar geneigd om zich in zichzelf te verliezen, een eigenschap die voor jonge dichters wellicht onontbeerlijk is. (Hij was in wezen een dichter, behalve misschien in zijn gedichten zelf, want die zijn nogal zwak.) Hij was bovendien, toen hij op zesentwintig jarige leeftijd eindelijk besefte dat hij homoseksueel was en zijn onschuld verloor, seksueel onverzadigbaar. Spoto doet daar nogal hoofdschuddend over, net als over de pillen en de drank later; hij leeft kennelijk met hetzelfde puriteinse zondebesef dat Williams nooit van zich af heeft kunnen zetten. Het boek is dan ook doorspekt met passages als: ‘Half the summer of 1941 Williams spent in a haze of sexual and alcoholic confusion that he finally realized was decreative and dangerous’; 1942 daarentegen was, gaf ook Williams toe: ‘a period of selfish, blind
Vervolg op pagina 16