Nevelig
In ‘Sneeuwval’ heeft het onderwerp allure: een levensgevaarlijke bergbeklimming. De hoofdpersoon, Chris, heeft zich tot stupide risico's laten uitdagen door het geëxalteerde en onsportieve ‘vrouwelijke’ gedrag van Olga, de vriendin van zijn bij een eerdere beklimming omgekomen vriend Boudewijn. In het verloop van het verhaal blijkt dat ook Boudewijn het slachtoffer was van Olga's gekoketteer met gevaar. Het eind van het verhaal is nevelig: wordt Olga nu wel of niet, dood of levend, door de reddingsploegen gelokaliseerd? Raadselachtig blijft ook waarom Chris zo bang is dat Olga hem ‘minder dan Boudewijn zou vinden’, want sympathiek vindt hij haar zeer zeker niet. Akkoord, Chris heeft een hondenziel (‘Ik wilde bij iedereen in de smaak vallen, dat was mijn zwakte’); Olga's brutale nesterigheid en haar, op een kuiltje in de wang na, niet nader toegelichte schoonheid mogen dan wel Chris' ‘zelfvertrouwen geknakt’ hebben, ze moet toch ook dienen om de lezer te biologeren. De interesse die zij zou kunnen wekken wordt bij mij meteen al gedoofd door de boekachtige mededeling dat ze ogen heeft ‘als doorzichtig bergkristal’.
In zulke termen wordt ook Elsabeth beschreven, uit het verhaal ‘Blijf je eten?’ Elsabeth, die een verpletterende indruk maakt op haar voormalige schoolvriendin, de ‘ik’ die haar na jaren opzoekt, beschikt over ‘vochtige gazelle-ogen’ die ‘jadegroen oplichten in het schemerdonker’. Het woordgebruik van deze (met een ‘roofdier’ vergeleken) aan boulimia lijdende villawijk-mevrouw zou nog wel in staat zijn de lachlust op te wekken (haar man kookt ‘goddelijk’, de vriendin is een ‘schatje’, voor wie een ‘hemelse’ echtgenoot op de kop getikt moet worden, ‘dan kunnen onze mannen over loodzware wereldproblemen bomen en gaan wij gezellig aan de rol’), als daardoor niet het vermoedelijk beoogde effect - de fascinatie van haar bezoekster - enigszins in het gedrang kwam.
‘Dooie visjes’, ‘Noordnoordoost’ en ‘Waar is de horizon?’ zijn gelijktijdig mistroostig, onduidelijk, humorloos en vooral veel te lang. Ik begrijp best dat Elvira (uit ‘Dooie visjes’) en Luna (uit ‘Waar is de horizon?’) lijden onder hun vreselijke moeder of een verkeerd gekozen echtgenoot, en dat Jacob (uit ‘Noordnoordoost’) uit een soort gebrek aan durf of fantasie bij Martha een kind verwekt, haar onderwijl niet gunstig vergelijkend met een verloren jeugdliefde, Klara. Maar zoveel pagina's zelfbeklag! Ze hebben er zelfs niet meer het excuus van hun jeugd voor! Ook heb ik niet het idee, dat Hermine de Graaf zich veel moeite geeft voor het juist gekozen woord. Slapen heet ‘in Morpheus' armen liggen’; regen ‘hemelwater’; de maan is meestentijds ‘citroengeel’, de natuur is ‘eigenzinnig’; Jacob ‘legt een verlammende twijfel aan de dag’, en Elvira ‘wil radicaal met haar moeders leefwereld breken’. Aan het laatste komt ze overigens niet toe, ‘omdat, haar moeder haar studie betaalt’.
Het verhaal ‘Wat een schitterende bruidsjapon’ beperkt zich tot een concrete gebeurtenis, en is daarom meteen veel aardiger. Het timide typistetje Maria maakt een gruwelijke vergissing: ze laat zich door een opdringerige winkelierster (‘Thea’, de winkel heet ‘Sposabella’), een monsterlijke bruidsjapon aansmeren. Thea (‘leer mij de mannen kennen’), die zich tot taak stelt de romantische gevoelens der bruidjes te begeleiden, ze voorzichtig ‘uitbouwt en modelleert naar de conventies’, wordt verbazend effectief beschreven door clichématig taalgebruik, dat in dit geval z'n doel wél bereikt. De ‘willoze’ Maria blijkt van al De Graafs personages uiteindelijk een van de doortastendste te zijn. Ze zet het op een lopen, voor Thea en haar tulen suikerboljurk, en ook voor haar al te saaie verloofde. Daadkracht der personages is een onzinnige eis om aan literatuur te stellen, ik weet het, maar ik kan niet verhelen dat het me deugd doet als zij besluiten een einde te maken aan nutteloos getob, door eens op te stappen.
■