Werken met woorden
Ten Braven
Terwijl stripfiguren niet kunnen denken maar wel steeds zichtbaar blijven, zijn romanpersonages vaak pagina's lang met hun gedachten bezig, maar blijven onzichtbaar. Iedere manier van vertellen heeft nu eenmaal kenmerkende mogelijkheden en beperkingen. Natuurlijk probeert elk genre die eigen grenzen te doorbreken: zo zie je striphelden wel eens even wat denken (‘Oef’), wat dan met kleine belletjes aan hun hoofd vastzit. En romanschrijvers doen hun uiterste best om in woorden zichtbaar te maken hoe hun personen eruitzien, maar blijven daarin vrij machteloos, want iedere lezer haalt zich toch voor de geest wat hij in zijn arsenaal van beelden bij de hand heeft.
Iedere kunstvorm is aangewezen op zijn eigen materialen en heeft moeite met onderwerpen die botsen op de aard van die middelen: een schilderij kan geen tijdsverloop weergeven en een roman, waarin alles achter elkaar verteld wordt, heeft problemen met gelijktijdigheid. Natuurlijk heeft de experimentele, dus grensverleggende roman zich telkens weer ingespannen juist datgene uit te drukken wat zich eigenlijk niet laat uitdrukken in het typische materiaal van de romanschrijver: het medium taal, zoals dat aan logische en grammaticale regels gebonden is.
De grootste uitdaging voor de romancier bleek telkens weer het schrijven over het innerlijk leven van mensen die zelf niet over een voldoende ontwikkeld taalvermogen beschikken. Kleine kinderen zijn op dat punt al moeilijk genoeg. Gaat de schrijver op zijn hurken zitten en probeert hij de kinderkijk op de wereld onder woorden te brengen, zoals het kind in kwestie dat zelf zou doen, dan ontstaat er onvermijdelijk een soort kinderboek, waarin hij zich geen volwassen denktrant kan permitteren en ook niet het niveau van raffinement-in-taal waarop pas van literatuur gesproken kan worden.
Het andere uiterste is, de ideeën en gevoelswereld van het kind door dat kind in de taal van een volwassene te laten vertellen. Dan kan de literaire vorm gepolijst zijn, maar er ontstaat vanzelf de indruk van een vroegrijp of ‘grijs’ kind en de meest kenmerkende kinderlijkheid gaat verloren. Natuurlijk kan er wel een vermakelijk contrast worden gecreëerd als een heel klein kind zich in zijn manier van uiten onze gelijke betoont, maar dat is dan een kunstgreep die zich nauwelijks voor herhaling leent. Zo'n uniek grensgeval behandelt K. Schippers heel virtuoos in zijn roman Eerste indrukken als hij een meisje van drie jaar ten tonele voert dat in de box de lezer in vertrouwen neemt omtrent haar observaties van de volwassenenwereld.
Het thema van zijn boek spoort dan ook uitzonderlijk goed met dit ongewone procédé: het kind ervaart het gedoe van de volwassenen om haar heen als bij uitstek absurd door de conventionaliteit van hun uitlatingen. Juist daarom legt het meisje zich er op toe zich zo lang mogelijk te onthouden van dat botte taalgebruik. Dat zij ons die overwegingen intussen in de geciseleerde taal van grote mensen toevertrouwt, levert een paradox die voor de duur van één boek uiterst werkzaam is.
Natuurlijk heeft de hele periode van de Romantiek bol gestaan van de romans waarin onschuldige kinderlevens uit de doeken werden gedaan, maar al die Olivers, Rémy's en Woutertjes werden door een betuttelende ikverteller van buiten af bekeken; daarmee is wel de klip omzeild van de discrepantie tussen volwassen vorm en kinderinhoud, maar het verlokkende doel wordt niet bereikt: wie wilde meebeleven hoe de kleine Emile zelf zijn opvoeding ervoer, kon alleen op het kompas van de tussengeschoven volwassene varen.
Een van de ontsnappingsmogelijkheden uit dit dilemma is het jonge kind dat zelf over zijn ervaringen vertelt, zodra het op latere leeftijd verbaal in staat is zijn jeugd op niveau te verwoorden. Zo speelt Tolstoi het in zijn roman Kinderjaren klaar een kind over zijn eigen ontwikkeling te laten berichten; maar hij heeft daar nog zóveel moeite mee dat er een dik proefschrift Grown-up narrator and childlike hero) aan is gewijd om alle literaire trucs te onthullen die de schrijver moet inzetten om zijn jeugdherinneringen geloofwaardig in volwassen Russisch te vangen.
Een Nederlandse oplossing van het dilemma geeft Kees de jongen van Theo Thijssen te zien dat door de meeste lezers juist daarom uniek wordt gevonden: Kees' gedachtenwereld komt immers uitvoerig in zijn eigen woorden aan bod; maar daarin betoont hij zich dan ook de talentvolle uitzondering: hij is de eenling die zijn omgeving in woorden, beelden en fantasieën de baas is.
Deze paradoxale problemen doen zich nog extremer voor als de reikwijdte van het vertellen nog verder wordt opgerekt en de roman ons een blik wil gunnen in de voorstellingswereld van een personage wiens taalvermogen gestoord is en die in 't geheel niet meer over de woorden beschikt om de kloof naar de lezer te overbruggen.
Een extreem experiment op dit terrein is Faulkners The sound and the fury waarin het eerste hoofdstuk de ervaringen van de zwakzinnige Benjy van binnenuit weergeeft. Waar vertellen een (chrono)logische ordening in woorden veronderstelt, lijkt niets zo onuitvoerbaar als het kiezen van een verteller die niet kan praten, geen tijd, geen orde en geen logica kent. Faulkner kiest dan ook voor een reeks beelden, associatief uit heden en verleden bij elkaar geplukt en verwoord in een uiterst lapidaire zinsbouw. Alleen wat anderen zeggen wordt duidelijk waargenomen en geregistreerd: Benjy leeft vooral door zijn oren. Maar de lezer die greep probeert te krijgen op de belevenissen van een hoofdpersoon die zelf niet beseft wat hem overkomt, staat bij Faulkner meestentijds met lege handen.
Al met al is er daarom de laatste jaren haast geen bewonderenswaardiger boek geschreven dan Bernlefs Hersenschimmen. Ook hier is de hoofdpersoon én ikverteller iemand die langzaam zijn greep op taal en buitenwereld verliest. Maar Bernlef weet onnavolgbaar de dubbeloptiek te bewaren: de toenemende verwarring van de dementerende patiënt wordt volmaakt voelbaar en tegelijkertijd behoudt de lezer het overzicht over de werkelijkheid, dat de verteller bezig is kwijt te raken. Daarmee wordt de uiterste grens bereikt van wat woorden kunnen vertellen over iemand aan wie het woord is ontvallen.
■