Schrijnend
Deze gebeurtenis is ook in die zin typerend voor dit deel van de trilogie, dat hiermee nog een andere betekenis van ‘de driehoek’ onderstreept wordt: de tuin van de vroegste jaren is ook de tuin van gevaarlijke lusten - alle gebeurtenissen zijn doordrongen van alle vormen van seksualiteit. De gevarendriehoek wordt tot het symbool van Alberts onvermogen op latere leeftijd ‘in te gaan’ tot een vrouw. De oorzaak van zijn impotentie lijkt gezocht te moeten worden in die erotisch verwarde en verwarrende wereld van zijn jeugd.
Scènes uit Vallende ouders, met name Alberts haat-, respectievelijk liefdesrelatie tot zijn altijd dronken vader en zijn slovende moeder, krijgen nu een verdere en vooral diepere uitwerking. Dat levert schrijnende passages op van soms grote schoonheid. Het alles ontluisterende beeld van een zich uitkotsende vader voor de ogen van zijn zoon(tje) grift Van der Heijden bijna meedogenloos in je geheugen. Misschien nog sterker (door de symboliek) is het moment dat de straalbezopen vader met een ladder via Alberts slaapkamer het afgesloten ouderlijk huis binnen wil komen. Hij beveelt zijn zoon het raam te openen: Albert twijfelt. ‘Zo halfslachtig zouden ze ze hun leven lang tegenover elkaar blijven staan, met dat gesloten raam tussen ze in. De ladder waarmee de man zich toegang dacht te verschaffen tot de kamer van zijn zoon, blokkeerde nu juist die toegang. En de zoon bleef tegen beter weten in proberen hem binnen te laten, terwijl hij hem met hetzelfde gebaar - maar dan krachtiger uitgevoerd - ten val had kunnen brengen. Albert had nooit de moed voor of tegen hem te kiezen. En de vader zou nooit begrijpen wat hij het kind aandeed door zo uit de nacht zijn slaap binnen te klauteren. (...) Door die ladder en dat raam zouden ze tot in eeuwigheid verbonden blijven, tegen wil en dank.’
De verbintenis met de vader is echter ambivalent: er is meer dan de suggestie dat Albert een kind is van de broer van zijn vader, de bewonderde Egbert, de oud-SS'er met de zwevende kogel in zijn kop. En het staat vrijwel vast dat Egbert de vader is van Milli Händel, het meisje dat Albert later in Nijmegen ‘gebruikt’ om van zijn impotentie af te komen.
Maar eerst is er de ontdekking van de (eigen) seksualiteit in spelletjes met vriendjes. Ontroerend vind ik de wijze waarop Van der Heijden de vriendschap beschrijft, in al haar naïeve aspecten, tussen Albert en Thjum, - hoe zij elkaar op zolder naakt uittekenen staand in de lichtkolom onder een tuimelraam, en hoe van de opwinding aan Thjums ‘verheven’ penis enkele druppels urine ontsnappen. In het verhaal ‘De Gazellejongen, de trappiramide & de rattenkoning (een sprookje)’ (Een gondel in de Herengracht, 1978), ‘vereeuwigt’ Van der Heijdens alter ego Patrizio Canaponi deze gebeurtenis als een metafysische ervaring van de jeugdige Attilio; nu, vanuit dit realistisch concept, is er naar die ‘verbeelding’ slechts een verwijzing: ‘De zon die op het dakraam stond gaf aan de droppen een goudgele glans. (In Alberts herinnering zouden ze voorgoed, roerloos en los van alles, in die baan licht blijven hangen.) Maar er was nog iets... Wat Thjum overkwam had niets met plassen te maken. Het had iets diep in Albert wakker gemaakt... een inuïtieve waarheid van het vlees... Het gaf nieuwe betekenis aan het fabeltje als zou er bij jongens op den duur “spul” uit komen.’
Als dat fabeltje waarheid blijkt, is het met de onschuld gedaan. Flix introduceert Albert en Thjum in het griezelige wonder van de zelfbevrediging - de wijze waarop dat gebeurt heeft alles weg van een ritueel: het is een opwindend en verwarrend spel met een leeg closetrolletje dat snel over eikaars zwellend geslacht geschoven wordt: ‘De kartonnen huls die ze elkaar nu met trillende handen als een verlovingsring omschoven...’ De jongens zullen met elkaar verbonden blijven, in leven en in dood: lees de proloog. Ook dit laatste - de dood - wordt door Flix geïntroduceerd; hij verbindt de zelfbevrediging met een ander, net zo griezelig spelletje: ‘lijkehandje’ spelen. Seksualiteit en dood. Alberts lot is bezegeld. De onvruchtbare seksualiteit. Bij de dienstkeuring simuleert/liegt (?) Albert impotentie en homoseksualiteit; hij wordt met een vlekkerig rood stempeltje ‘voorgoed ongeschikt’ verklaard. Maar ‘de leugen’ heeft hem in haar macht gekregen: ‘Al-