Neeltje Maria Min
Vervolg van pagina 14
Sprookje en werkelijkheid grijpen hier ineen. Naar het naïeve neigt ook het gebruik van een soort kindernaampjes. Twee muizen heten Sardientje en Silvester. De domme rijkaard wordt Doodgeverfd genoemd en verder maken we de verjaardag van Opa Woodpaard mee. Een vrouw bezoeken is een vreemd geval. Aan de ene kant lijkt er nog met poppen te worden gespeeld, aan de andere kant is er sprake van een eigenaardige gevoelswereld. Eén ding is zeker, volwassen en klassieke helderheid ontbreekt. Als gezegd danst ook de stijl nogal wild op en neer. Nu eens rijmelarijen in een stevige, jambische cadans, dan weer subtiele klankspelen en parallelconstructies. Dat laatste bijvoorbeeld in een gedicht dat begint met de regel ‘Geboeid door hoe haar spiegelbeeld/verveeld verandering verwacht’, waarin het geboeide spiegelbeeld parallel én tegengesteld is aan de verveelde verandering.
Waar dit soort subtiliteiten mij nauwelijks gezocht lijkt, moet er wel sprake zijn van een soort ongevormd natuurtalent. Dat talent is dan eigenzinnig genoeg om voor een deel onbegrepen te blijven, voor een ander deel soms aangenaam maar soms ook negatief te verbazen. Al met al heeft de geheimzinnigheid van de bundel me niet teleurgesteld na het gedateerde succes van Voor wie ik liefheb wil ik heten.
Een groot deel van Mins gedichten is bizar en op het idiosyncratische af. Maar dan staat er plots een werkelijk heel mooi en zuiver gedicht:
Twee zusjes zitten voor het raam
Eén leest. De ander luistert.
Haar handje schuifelt door het haar.
maar dan ontgaat haar het verhaal.
De duim blijft steken tussen mond en kin.
De oudste leidt met zachte dwang
haar zusje weer het sprookje in.
Wat dit vers vertelt is karakteristiek voor de hele bundel, waarin ik voorlopig nog niet ben uitgelezen.
■