Eigenzinnig genoeg
De tweede bundel van Neeltje Maria Min
Een vrouw bezoeken door Neeltje Maria Min Uitgever: Bert Bakker, f 14,90
Rob Schouten
65.000 exemplaren en geen een daarvan bij mij in de kast. Want toen Voor wie ik liefheb wil ik heten van Neeltje Maria Min een succes was, had ik de poëziegerechtigde leeftijd nog niet bereikt, en toen ik zelf poëzie begon te kopen was de uitstraling van Min al zo'n beetje verflauwd. Niettemin, de 65.000 waarmee ze ruimschoots door de lezersbarrière schoot betekenen een wellicht vluchtig maar in ieder geval historisch succes. Toen ik zo juist eindelijk mijn exemplaar kocht, viel ik voor het eerst van mijn leven in een vijftiende druk van Nederlandse poëzie.
Neeltje Mins nieuwe en pas tweede bundel heet Een vrouw bezoeken en is fundamenteel anders ontstaan dan de vorige. Zullen de vijftig uit Voor wie ik liefheb wil ik heten gezien de toenmalige leeftijd van de dichteres wel ongeveer allemaal in dezelfde tijd zijn geschreven, de dertig van Een vrouw bezoeken hebben er bijna twintig jaar over moeten doen. En dat is vooral te merken aan de stijl die, nu de verzen zo naast elkaar in het gelid van zo'n bundel staan, soms merkwaardige bokkesprongen blijkt te maken.
Haar eersteling, waarvan ik bij herlezing het zo bijzondere totaal niet kan aanvoelen - wat het succes des te opmerkelijker maakt -, is geschreven in een mixture van Vasalis en Lodeizen met een vleugje bijbeltaal. Het is in de eerste plaats anekdotische lyriek en in de tweede plaats het verslag van de identiteitscrisis van een jong meisje thuis, bij ouders, broertjes en zusjes. Mag ik voor de sfeer een greep uit de bundel doen? ‘De mooiste tranen zijn de droge’, ‘hoe moet je, wat ik zeggen wil, zeggen?’ ‘Het woordtekort is niet op te heffen.’ Het succes van Voor wie ik liefheb wil ik heten belichaamt de herleving van eenvoudige, romantisch-realistische poëzie in het midden van de jaren zestig (ook Koplands debuut Onder het vee verscheen in 1966); de bundel heeft ongetwijfeld geprofiteerd van een soort vermoeidheid bij poëzielezers, veroorzaakt door te veel ingewikkelde en klinische poëzie, en is vervolgens helemaal doorgeslagen naar andere lezers.
Een vrouw bezoeken is in zekere zin ook wel het geestelijke vervolg op nummer één, maar je kunt aan alles merken dat de dichtkunst in de afgelopen twee decennia veranderd is. Met name de invloed van Komrijs verzen is aan Min niet voorbijgegaan. Een ironische, deviante kijk heeft de plaats van de lyriek ingenomen. Eerlijk gezegd wist ik aanvankelijk niet veel raad met de nieuwe bundel, pas bij vierde lezing begon ik te vermoeden welke kant Neeltje Maria Min op wil. Om mijn aanvankelijke onbegrip te schetsen citeer ik de eerste regels van het eerste gedicht: ‘Bij elke stap kraakt haar naam anders: Anna Nanna Annanna; / hij tast de treden driftig af.’ En hoewel even verder gesproken wordt van ‘de eerste naam die hij haar gaf’ drong het pas langzaam tot mij door dat Anna op ‘mamma’ slaat (ja, denkt u nu, natuurlijk, maar het ligt er werkelijk niet dik bovenop).
In die eerste afdeling bezoekt een man zijn moeder, die dood is, en die hij als een pop tracht te reconstrueren. Cruciaal is de observatie ‘Nu ben ik dood voor haar’, wat wil zeggen: dood of levend, het is maar van waaruit je het bekijkt. Verwijzing naar de Christus-Maria-relatie is evident in de regel ‘kom heiland, wijze minnaar, blijf’; in een ander gedicht wordt de moeder ‘toch ook zijn bruid’ genoemd. In de derde en laatse afdeling is het omgekeerde het geval. Een moeder baart een kind dat sterft en dat zij op haar beurt weer in elkaar zet. Ook hier op de achtergrond het Maria-verhaal ‘Mijn moederschap door deze stunt, / bereikte weer een hoogtepunt’, welke stunt teruggaat op een eerdere: ‘Dat ik een kind droeg zonder me met seks / te hebben ingelaten was iets geks.’
Dit naïeve rijm (elders: spaghettie-zetie, berust-ie-constructie), gevoegd bij de nogal merkwaardige cyclische gedachte van elkaar voortbrengende, om zeep helpende en weer in elkaar zettende verwanten, zorgt ervoor dat je voortdurend het idee houdt dat deze poëzie enigszins boven haar theewater verkeert.
Dat maakt de lezing weliswaar intrigerend maar ook veel minder ondubbelzinnig dan ik had verwacht. Zo moet je in sommige gevallen de gedichten liefst bij elkaar lezen om uit het verband de betekenis van het afzonderlijke vers te speuren, maar dan verdient het plotseling weer aanbeveling om helemaal geen verband te leggen, wil je het nog kunnen volgen.
Als tipsy het woord voor de toon van Neeltje Min is, dan is familieziek het trefwoord voor de inhoud. Vrijwel alle verzen behandelen familiezaken. De genoemde moeder-zoonaffaires omarmen een middenafdeling waaraan, lijkt mij, familieverhalen en -roddels ten grondslag liggen. Een vrouw trouwt met een rijke vent, een man belooft op zijn zogenaamde sterfbed een flinke erfenis zodat zijn zoons elkaar afmaken en hij er met de schoondochters vandoor kan, een meisje krijgt bij haar stiefvader het hoofd van haar halfbroertje smakelijk opgediend.
vervolg op pag. 14