Hel en hemel
Ten Braven
Van Zinderen zat met een klassiek, maar toch hinderlijk probleem. Hij had zijn vrouw vermoord; ze lag rustig boven op de slaapkamer, maar hoe zich nu van haar lichaam te ontdoen, zonder ook maar de minste argwaan te wekken? Tegen verwondering in zijn kennissenkring over haar verdwijning had hij zich al ingedekt door het gerucht te verspreiden dat zij een minnaar had in Italië; hij zou nu laten weten dat zij onachterhaalbaar naar een nietig dorpje in Toscane was vertrokken. Maar wat moest hij met het lijk beginnen?
Bij gedeelten opstoken in de centrale verwarming scheen tot onstelpbare vetstromen en verstoppingen te leiden, had hij wel eens gelezen. Met de voeten in een betonblok gieten en in het kanaal storten placht vroeg of laat toch altijd weer op ontdekking of aanspoelen van onderdelen uit te draaien.
Toen werden zijn gedachten onweerstaanbaar getrokken naar een nabije straatweg die was opgebroken en waar een van de komende dagen de blootgewoelde zandlaag weer voor tientallen jaren zou worden afgedekt met een laag asfalt...
Wat zou uw reactie zijn wanneer een verhaal dat ongeveer zo begon, zich onverwachts zou voortzetten in deze trant: Van Zinderen schaft zich na enig tobben een ondoorzichtige mottenzak voor japonnen aan, ritst zijn vrouw daar op een donkere avond in en begeeft zich per auto naar het opgebroken weggedeelte. Na het graven van een kuil in het zand dreigt hij betrapt te worden door twee bewakers van de wegenbouwonderneming, die hem verdenken van materiaalroof als zij hem met de plastic zak zien sjouwen.
Ze sommeren hem te tonen wat hij bij zich heeft en als Van Zinderen ten slotte in arren moede het omhulsel opentrekt, blijkt het lichaam van zijn vrouw vervangen door een mud aardappelen. Op weg naar huis hoort Van Zinderen de stem van zijn vrouw die hem zangerig toefluistert dat ze hem geholpen heeft, omdat ze ook nu nog van hem houdt en er bovendien geen wraak bestaat in de wereld waar ze nu verkeert...
Persoonlijk zou ik me nogal bekocht hebben gevoeld bij een dergelijke afloop. De maar al te letterlijk uit de lucht vallende oplossing zou me absoluut niet bevredigen. En dat is op zichzelf eigenaardig genoeg, want waarom zou een verhaal dat in al zijn vezels fictief is, niet mogen aflopen op een manier die even duidelijk verzonnen is?
Blijkbaar vindt er in zo'n geval voor het lezersgevoel een storende genrevermenging plaats en verwacht ik - maar ik ben juist benieuwd of dat ook voor u geldt - van een verhaal waarin drastische problemen uit de werkelijkheid worden aangesneden, dat de schrijver ook met realistische middelen voor een oplossing zorgt.
Maar het is niet alleen op het punt van die koerswijziging- halverwege dat de schoen wringt. Het is eigenlijk het hele bovennatuurlijke genre dat me slecht bevalt. Van de zomer hadden we aan het strand ook Het griezel kabinet van Roald Dahl bij ons. De miskoop berustte voor een deel op misleiding door de titel. De verhalen in de bundel bleken namelijk niet van Dahl, maar alleen gekozen door hem en behoorden dan nog tot het schemergebied van de Ghost Stories waar ze in het vochtige Groot-Brittannië zo dol op zijn.
In mijn ogen is er nauwelijks een vervelender soort verhalen denkbaar. Alleen al het gebrek aan afwisseling is opmerkelijk. Telkens weer is er de geest van een afgestorvene die geen rust kan vinden en de prikkel onder spookgestalten om zich nu eens vindingrijk te manifesteren is blijkbaar niet sterk. In het merendeel van de gevallen wil de rusteloze dode een oude rekening vereffenen en dat komt een der hoofdpersonen dan aan het slot op een gruwelijk overlijden te staan. Zelden of nooit maakt een schrijver - zelfs binnen de scherpe selectie van Roald Dahl - gebruik van de in principe onbegrensde mogelijkheden van het bovennatuurlijke. Maar zelfs als ze dat wel deden, zou het me geloof ik nog niet bevallen.
Volgens mij komt dat voornamelijk omdat degenen die zich op dit specialisme toeleggen het zich te gemakkelijk maken. Telkens weer wordt een intrigerende uitgangspositie ingenomen die de lezer de prikkelende vraag voorlegt hoe een bepaalde ontwikkeling te verklaren valt en af zal lopen. Er wordt als het ware een boeiend schaakprobleem op het bord gezet, maar juist als de lezer zich gaat bezinnen op de mogelijkheden van het ‘mat in twee zetten’, blijkt dat de schrijver zich niet aan de spelregels houdt en de koning eenvoudig van het bord veegt. De eerste keer dat die teleurstelling me trof was geruime tijd geleden na het lezen van Akimotos de geheimzinnige van (vrij zeker niemand minder dan) A.D. Hildebrand. De meest fantastische avonturen werden hier op elkaar gestapeld, maar toen de ontknoping nabij was, werd de hoofdpersoon op de laatste bladzij wakker en bleek alles gedroomd te hebben. Die hele Akimotos had nooit bestaan en ik had me voor niets zitten opwinden!
Zo lossen ook de schrijvers van spookverhalen hun puzzels niet volgens redelijke spelregels op. Hoeveel bevredigender zijn dan niet de gruwelverhalen van Poe of de Father Brownstories van Chesterton, die vaak vol surrealistische deiging zitten, maar ten slotte altijd op hun pootjes terecht komen midden in de wereld van onze dagelijkse ervaringen.
Toch stel ik het zo misschien te simpel. Het is niet het bovennatuurlijke zelf dat stoort, maar het bovennatuurlijke dat niet op een zinvolle manier betrekking heeft op het aardse bestaan van gewone stervelingen. Tenslotte lopen in Shakespeare's Macbeth of Goethe's Faust ook de nodige geesten en duivels rond, om nog maar te zwijgen van de bekende bestseller waarin het Christelijk evangelie is vervat.
Ook die teksten kan men lezen zonder te geloven in het feitelijk bestaan van de bovennatuurlijke elementen, maar de schrijvers beogen in deze gevallen niets anders dan uitspraken over de gewone benedennatuur en dan kan een geestverschijning meer of minder de literaire pret blijkbaar niet drukken.
■