Jaloezie
Een ander verschil, en daardoor eveneens oorzaak van kleine irritaties, was de veel grotere produktiviteit van Heinrich. (Althans in hun eerste levenshelft: Thomas zou pas in het tweede deel van zijn leven de echt produktieve schrijver worden.) Tot aan 1909 had Heinrich zo'n tien romans geschreven, waaronder Professor Unrat, alsmede een groot aantal novellen. Thomas had naast Buddenbrooks slechts twee novellenbandjes kunnen voltooien, waaronder Tonio Kröger en Tristan. Geen wonder dat Thomas in 1907 met duidelijke jaloezie schrijft: ‘Grosser Gott, du hast wieder etwas fertig - und ich bin noch nicht einmal mit deinem Letzten fertig.’
Thomas Mann
Uiteindelijk was de grotere produktiviteit van Heinrich natuurlijk een uitvloeisel van diens geringere artistieke zelfcontrole. Thomas heeft dit zeer zeker geweten - zijn brieven bevatten dienaangaande enkele zeer subtiele toespelingen -, maar na het conflict van 1903 heeft hij er zich nadrukkelijk voor gewacht dit opnieuw zo demonstratief onder Heinrichs aandacht te brengen. Pas in 1915, midden in de eerste wereldoorlog, kwam het tot een nieuwe uitbarsting. Die had, publiekelijk uitgevochten, de om vang van een rel, en zou beide schrijvers zeven jaar lang tot elkaars vijanden maken.
De beroemde rel had overigens een lange voorgeschiedenis. Al kort na 1900 had Heinrich zich ontwikkeld tot een sociaal geëngageerd schrijver - nadat hij in de voorafgaande periode nog sterk beïnvloed was geweest door pure estheten als d' Annunzio en Flaubert. Thomas daarentegen volhardde lange tijd, en volgens velen zou hij dat levenslang blijven doen, in zijn estheticisme, individualisme en conservatisme. Enigszins verbaasd had hij al in 1904 op Heinrichs ontwikkeling gereageerd: ‘Seltsam interessant, für mich immer noch ein bischen unwahrscheinlich ist die Entwicklung deiner Weltanschauung zum Liberalismus hin. Ob ich's auch soweit bringen werde? Fürs erste verstehe ich wenig von “Freiheit”. (...) Für politische Freiheit habe ich gar kein Interesse. Die gewaltige russische Literatur ist doch unter einem ungeheuren Druck entstanden? Wäre vielleicht ohne diesen Druck gar nicht entstanden!’ In 1915 werd de tegenstelling op de spits gedreven. Heinrich publiceerde in dat jaar zijn befaamde essay over Zola, waarin hij een wederzijdse beïnvloeding eiste van literatuur en politiek. Een sleutelpassage uit dat opstel luidde: ‘Literatur und Politik hatten denselben Gegenstand, dasselbe Ziel und mussten einander durchdringen, um nicht beide zu entarten. Geist ist Tat, die für den Menschen geschieht; und so sei der Politiker Geist, und der Geistiger handle!’ Heinrichs broer was het hier volstrekt mee oneens, maar dat was nog niet eens de belangrijkste oorzaak van het conflict dat zou volgen en dat de correspondentie tot 1922 zou stilleggen. Belangrijker nog waren de toespelingen die Heinrich zich in zijn essay had veroorloofd op het werk en op de persoon van zijn conservatieve broer; toespelingen die voor de overgevoelige Thomas zo pijnlijk waren dat deze twee jaar later - toen Heinrich per brief een vergeefse verzoeningspoging ondernam - nog steeds zou spreken van
een ‘unmenschlicher Exzess’.
Heinrich Mann
Thomas Manns antwoord op Heinrichs Zola-opstel zou in 1918 volgen met de essaybundel waarvan de titel een heel programma omvat: Die Betrachtungen eines Unpolitischen. Met name het hoofdstuk ‘Der Zivilisationsliterat’ hieruit was een regelrechte tegenaanval op Heinrich. Het essay in zijn geheel had echter een veel algemenere strekking. Thomas Mann verdedigde erin - onder frequente verwijzing naar Goethe, Nietzsche en de Duitse romantici - een aristocratischonpolitieke cultuuropvatting die hij als kenmerkend zag voor de Duitse geest. Gelijktijdig haalde hij fel uit naar de moderne westerse democratieën Frankrijk en Engeland, waar de idealen van verlichting en vooruitgang hadden geleid tot zulke dingen als democratie, socialisme of nog erger.
Thomas Mann, dat lijdt geen twijfel, was ten tijde van zijn Betrachtungen eines Unpolitischen een sterk nationalistisch, door en door conservatief schrijver, op wie in sommige opzichten zelfs het predikaat reactionair van toepassing was. Later, in de jaren twintig en dertig, zou hij enige afstand nemen van zijn conservatisme. Al in 1922 hield hij zijn bekende rede ‘Von deutscher Republiek’, waaruit een zekere sympathie voor de jonge Weimarrepubliek viel op te merken; en in de jaren dertig ontwikkelde hij zich, vooral door toedoen natuurlijk van het rechtse extremisme, tot een echte democraat. Nog veel later, na de tweede wereldoorlog, was er bij hem zelfs sprake van sympathie voor het socialisme. In dat verband wordt vaak gewezen op zijn beroemde rede ‘Meine Zeit’ uit 1950, waarin onder meer de vaak geciteerde zinsnede voorkomt: ‘Wenn Goethe gegen das Ende seines Lebens erklarte, jeder vernünftige Mensch sei doch ein gemassigter Liberaler, so heisst das Wort heute: Jeder vernünftige Mensch ist ein gemassigter Sozialist.’
Toch is Thomas Mann eigenlijk levenslang een ‘Unpolitischer’ gebleven. Iemand die zich slechts tegen wil en dank met de politiek inliet, zelfs in de Hitlertijd, en die in de grond van de zaak een diep romantische natuur was. Een sociaal geëngageerde roman of novelle heeft hij bijvoorbeeld nooit geschreven. Daarentegen is zijn eigenlijke domein levenslang dat van de burgerlijke, psychologische roman en novelle gebleven, waarin de lotgevallen centraal staan van extreme individualisten, van kunstenaars heel vaak, van de ‘Sorgenkinder des Lebens’ kortom. (Die uitdrukking is van Settembrini uit Der Zauberberg.) Dat wil zeggen: van een mensensoort die veel te veel verstrikt is in zijn privé-problematiek om zich daarnaast ook nog eens te interesseren voor zoiets als de maatschappij of de politiek.
Thomas Mann heeft deze eigenschap van zijn werk, die Brecht en Döblin altijd zo bekritiseerd hebben, natuurlijk zelf terdege beseft. In zijn brieven aan Heinrich klaagt hij regelmatig over zijn onvermogen om zich te engageren. Heel treffend schrijft hij bijvoorbeeld op 8-11-1913: ‘Die Unfahigkeit, mich geistig und politisch eigentlich zu orientieren, wie Du es gekonnt hast; eine wachsende Sympathie mit dem Tode, mir tief eingeboren: mein ganzes Interesse galt immer dem Verfall, und das ist es wohl eigentlich, was mich hindert, mich für Fortschritt zu interessieren.’
Het grote conflict tussen de gebroeders Mann werd pas in 1922 bijgelegd, naar aanleiding van een ernstige ziekte van Heinrich. Toch had de ruzie nog een lange nasleep, want de correspondentie tussen 1922 en 1931 is uiterst gereserveerd en neemt in totaal niet meer dan twaalf bladzijden in beslag. Overigens vormden de jaren twintig de succesvolste periode uit Heinrich Manns schrijversleven. Zijn parodistische en satirische romans vonden bij de lezers uit de Weimarrepubliek een grote weerklank, en vooral Der Untertan (1918) bereikte ongekend hoge oplagecijfers. Ook begon Heinrich zich politiek steeds nadrukkelijker te manifesteren en gaandeweg werd hij de belangrijkste geestelijke representant van de republiek. Zo belangrijk dat sommige Duitse groeperingen in hem zelfs de toekomstige president zagen.
President van de republiek werd hij niet, maar wel kreeg hij in 1931 een andere publieke functie: hij werd voorzitter van de ‘Dichterakademie’, de literaire afdeling van de ‘Preussische Akademie der Künste’. Uit de correspondentie met Thomas, voorafgaande aan de benoeming, blijkt duidelijk dat deze hem tot voorzichtigheid, ja, zelfs terughoudendheid aanmaant. Korte tijd later zijn de rollen omgekeerd. Nu wordt Thomas voorgedragen tot voorzitter van de ‘Gesamtakademie’ - als opvolger van Max Liebermann. En nu is het Heinrich die zijn broer adviseert de functie niet te accepteren; met succes, want Thomas' zelfkennis reikte ver genoeg om te beseffen dat hij voor deze taak ongeschikt was.
vervolg op pag. 13