Vertaald
Seizoen van de trek naar het noorden door Tayyib Salih. Vertaling Kees Versteegh (Meulenhoff, 167 p., f 29,50). Tayyib Salih is tot nu toe de enige Soedanese schrijver die in het westen bekendheid geniet en dan vooral met Seizoen van de trek naar het noorden. Ook in de Arabische wereld - waar het in de jaren zestig voor het eerst werd gepubliceerd - is dit boek met groot enthousiasme ontvangen. Tayyib Salih die in Engeland studeerde en er (weer) woont, behandelt een thema dat in de Derde-Wereldliteratuur veel voorkomt: de invloed die de confrontatie met het westen heeft. Er zijn twee hoofdfiguren: de briljante Moestafa Sa'ied, een jongeman die in Engeland economie studeert, furore maakt maar zijn carrière afgebroken ziet omdat hij zijn vrouw vermoordt. Als hij zijn straf van zeven jaar heeft uitgezeten gaat hij terug naar zijn geboorteland, vestigt zich als boer in een klein dorp en probeert rust te vinden door te trouwen met een eenvoudig meisje. Zijn verleden is onbekend voor zijn directe omgeving maar wordt achterhaald door de naïevere ikfiguur in het boek, die na zijn studie in Londen direct teruggekeerd is naar het dorp in de bocht van de Nijl, waar zijn verwanten wonen. Een ander belangrijk thema, dat ook in de westerse literatuur veel voorkomt, is de strijd tegen de zinloosheid van het bestaan. Moestafa Sa'ied heeft een destructieve invloed op zijn omgeving, vooral op vrouwen, en uiteindelijk vernietigt hij ook zichzelf. Het simpele plattelandsleven is hij ontgroeid; dat geldt ook voor de (naamloze) verteller maar die wordt zich dat pas bewust als hij alles van Moestafa weet. Hij kiest echter, na hevige twijfels, voor het leven. Het lokale aspect krijgt veel aandacht - bijvoorbeeld door de openhartige gesprekken van de dorpsoudsten weer te geven - toch wordt door de beschouwelijke manier van schrijven, die begrip kweekt zonder kritiek uit te sluiten, het boek voor zowel de
Arabische als de westerse wereld interessant.
Tao van Poeh door Benjamin Hoff, vertaling Hilde Bervoets (Sirius en Siderius, 168 p., f 17,50). Absoluut het enige dat leuk en leesbaar is in dit boek is niet afkomstig van de heer Hoff maar komt uit de pen van A.A. Milne. Het zijn geciteerde passages (zonder bronvermelding overigens) uit Winnie de Poeh. Hoff wil aan Poeh en op Milne's manier verklaren wat de principes van het Taoïsme zijn. Noch de zelfgemaakte woorden, noch het grote lettertype en het veelvuldig gebruik van kapitalen zijn overtuigend om het een geslaagde imitatie te noemen; het is misbruik. Poeh's hele wezen zou als het ware de oude Chinese beginselen van het Taoïsme uitdrukken. Dat zo'n gedachte een heel aardig essay zou kunnen opleveren wil ik niet bestrijden maar de manier waarop het nu is uitgewerkt stemt droevig. Arme Poeh wordt verveeld met teksten als: ‘Fouten worden gemaakt - of ingebeeld - door de mens, het schepsel met het overbelaste Brein dat zich afscheidt van het weefsel van ondersteunende natuurwetten doordat hij zich overal mee bemoeit en altijd zoveel moeite doet.’ Er worden dialogen nagebootst tussen Christopher Robin's vriend en de ‘ik’. De stijl - de Poehstijl - wordt niet consequent volgehouden; dat kan ook niet omdat Hoff toch wil uitleggen wat Taoïsme nu precies is en een historische schets meent te moeten geven. Dus zitten er ook nog citaten in verwerkt uit de geschriften van Tsjoeang-tse, Henry Thoreau en wordt het Chinese verhaal van De Steenhouwer verhaald. Als ik dan toch moet geloven van Hoff verkies ik in beren te geloven, teddyberen.
Een dove oude dame door Leonora Carrington, vertaling Nelleke van Maaren (Meulenhoff, 179 p., f 32,50). De tweeënnegentigjarige Marian Leatherby is hardhorend, maar verder een uitzonderlijk vitale dame die in de ik-vorm haar relaas doet. Het chronologisch vertelde verhaal, dat onderbroken wordt om een oude tekst over een bizarre, Lonkende Non weer te geven, behoort tot het surrealistische genre. De verteller mag dan zeggen dat zij alles zo ‘waarheidsgetrouw mogelijk en zonder dichterlijke of andersoortige vrijheden’ opgeschreven heeft, dat neemt niet weg dat het boek boordevol verrassingen zit, de een nog fantastischer dan de ander. Marian komt terecht in een tehuis voor oude dames dat wordt geleid door kwezelige sekteleden waarvan de dames zich uiteindelijk door een gemeenschappelijke actie weten te ontdoen. Het gruwelijke speelt een belangrijke rol maar op een vanzelfsprekende manier, zoals in de sprookjes van Grimm. Carrington's benadering is buitengewoon humoristisch en laconiek. De schilderes en schrijfster Leonora Carrington die in 1917 in Engeland werd geboren als dochter van welgestelde ouders, trok in de jaren dertig met Max Ernst naar Frankrijk. Na een ernstige geestelijke crisis belandde ze in een kliniek; van deze periode van waanzin doet zij verslag in het verhaal En Bas dat is opgenomen in de bundel De ovale dame. Als ze ontslagen is uit de kliniek gaat ze in Mexico wonen, nadat ze ontsnapt is uit de handen van haar familie door een gelegenheidshuwelijk te sluiten met een diplomaat. Nelleke van Maaren zegt in De Gids (nr. 5, 1984) dat het boek een onbeschrijfbare synthese is van persiflage, sprookje, detective, heilsboodschap, moraliteit, mythe en Engelse slapstick. ‘Die unieke combinatie is de kracht van het boek.’
Een wereld alleen door Robert Lane, vertaling Michael Eenhoorn (Wereldbibliotheek, 207 p., f 34,50). Robert Lane is weliswaar kinderpsycholoog maar dit boek, dat op een case-history lijkt, is ‘het produkt van een zeer levendige fantasie’. Hij zegt de roman geschreven te hebben voor de duizenden kinderen die in inrichtingen zitten en schizofreen, emotioneel gestoord of autistisch genoemd worden. Het gaat over die kinderen maar zij kunnen onmogelijk de potentiële lezers zijn; wie dat wel moeten zijn is onduidelijk. Pat, een jonge therapeut, beschrijft op sentimentele en uiterst zelfgenoegzame wijze zijnrelatie met het schizofrene patiëntje Mike. Lane noemt het boek nadrukkelijk een roman maar het past niet goed in dat genre want het verhaal wordt voortdurend onderbroken door technische passages waarin vaktermen niet worden vermeden en er veelvuldig wordt verwezen naar grote voorbeelden onder de psychoanalytici. Voor het overige wordt alles zo eenvoudig verteld, in korte zinnen en lange, vervelende dialogen, dat het lijkt alsof Lane uitgaat van lezers die de lagere school niet helemaal afgemaakt hebben. Soms heeft de auteur last van poëtische aanvallen wat zinnen oplevert als: ‘Maar totdat er iemand kwam die zijn vertrouwen wist te winnen had Mike, als een slapend plantje, gewacht op de warme lentewind.’ Nadat Pat zich twee jaar lang met ‘onbaatzuchtige toewijding’ over Mike heeft ontfermd, vertrekt hij met de gedachte dat hij veel over zichzelf geleerd heeft.
■
MARIJKE HILHORST