Consumptiegoederen
Voor Van Haaren zijn de produkten van Memphis geen Design; hij tracht dit - geheel in de lijn van Le Corbusier - aan te tonen, door te wijzen op een vermeend gebrek aan substantie, en het ‘overbodige’ van het efemere ornament, dat ons verleidt en afleidt van een gewichtiger zaak, die Design is. Toon en woordgebruik zijn als die van een dominee, die ons waarschuwt voor de zonde. In het boekje over het werk van Michele de Lucchi worden werk en ideologie van het Nuovo Design verdedigd tegen deze functionalistische aantijging. Naast teksten van De Lucchi zelf bevat het boek bijdragen van de Italianen Marco Zanuso, Barbara Radice en Alessandro Mendini - bekende namen in dit kader - voorts een interview met De Lucchi van Maarten Kusters, en ten slotte twee langere stukken van Peter van Kester en Frederique Huygen, die een verklaring behelsen van de nieuwe ideologie van het Nuovo Design. Het zijn allebei zeer leesbare stukken, waar eigenlijk geen onjuistheid in te ontdekken valt, maar toch heb ik het gevoel, dat een belangrijk aspect van het Nuovo Design ontbreekt. Beide stukken hebben een zekere pacificerende toon, om het zo te zeggen. Ongeveer als volgt: die jongens van Memphis doen wel sterke uitspraken, maar dat moet je vooral ironisch opvatten; bovendien, als je goed luistert, zijn het allemaal keurige lieden, die het beste met ons voor hebben en ook nog, ondanks hun brutaliteit, de vinger leggen op zere wonden, die wij/jullie, functionalisten, uit het oog verloren zijn. Weer nogal domineesachtig - vrijzinnig ditmaal, maar toch.
Een steeds herhaald argument daarbij is het wijzen op de ‘communicatieve’, ‘symbolische’ aspecten van het Nuovo Design, waarmee gezegd wil zijn, dat de Italianen via een soort ‘functioneel’ ornament proberen de dingen om ons heen een betekenis te geven met betrekking tot ons doen en laten. ‘Het poneren van nieuwe leefmodellen die rekening houden met gedrag en cultuur’, schrijft Huygen, en elders: ‘Dat betekent dat de Lucchi zich rekenschap geeft van de context waarin objecten functioneren en dat hij niet klakkeloos consumptiegoederen ontwerpt.’
stofzuiger en strijkbout van Michele de Lucchi.
Maar als je je nu afvraagt, wat er dan wel niet betekend, gecommuniceerd of gesymboliseerd wordt, dan levert dat onderzoek weinig of niets op. Het enige waar steeds op gewezen wordt, is het beeld van ‘vriendelijkheid’ van de huishoudelijke apparaten, die De Lucchi voor GIRMI ontwierp, waarbij door simpelheid van verschijning en kleurgebruik (roze, lichtblauw) een kinderlijke indruk gewekt wordt. Een lievige intentie dus in dit geval. Als dit in mijn ogen nogal onnozele streven het enige zou zijn, dan is er - ook voor Hein van Haaren - weinig reden om je druk te maken.
Dit is dan ook niet het enige streven. Dat blijkt wanneer De Lucchi zelf aan het woord is en wanneer je het boek van Radice leest. Dan komt er iets heel anders boven. Zoals gezegd is alles wat Huygen en Van Kester schrijven wel waar, maar er is een andere, wildere, ‘nihilistische’ kant aan het Nuovo Design, die niet belicht wordt. Als Frederique Huygen ons vertelt, dat het nieuwe design niet begrepen moet worden als een oppervlakkig modeverschijnsel, maar als de belichaming van een veranderde houding van de ontwerper ten opzichte van de rol en de aard van het gebruiksvoorwerp in onze cultuur, dan heeft zij wat betreft de tweede opmerking meer dan gelijk, maar die veranderde houding bestaat zeker ook hierin, dat het gebruiksvoorwerp voor deze designers niets meer is dan oppervlakkig en modieus. Van Haaren heeft met zijn opmerkingen ook gelijk. De nieuwe designers ontkennen helemaal niet, dat ze oppervlakkig en modieus zijn; ze schreeuwen dat gewoon schaamteloos van de daken!
De ‘nihilistische’ kant van het Nuovo Design komt aardig aan de oppervlakte, wanneer haar protagonisten veelvuldig termen als ‘consumptie’ te berde brengen, alsook het begrip ‘consumisme’, een woord, waar De Lucchi bepaald de eerste keer niet in gestikt is, getuige uitspraken als deze: ‘Ik heb begrepen, dat de meest werkelijke realiteit, het meest grondige concept, het basisidee om de wereld te interpreteren en om zekerheden te funderen het “consumisme” is. Dit element van ons bestaan, dat dikwijls negatief beoordeeld en vol afkeer ontvlucht wordt, is in werkelijkheid echter een conditie, zonder welke het onmogelijk is zich op de toekomst te concentreren. Ik heb begrepen, dat het “consumisme” een groot potentieel aan mededelingen bevat, dat niet snel uitgeput zal zijn en dat het tijd is om dat buitengewone instrument ter hand te nemen en te gebruiken om nieuwe kwaliteiten, meer intense en positieve boodschappen te distribueren... Sinds ik ben gaan inzien dat het consumisme, in al zijn oppervlakkigheid, iets positiefs kan zijn, is mijn begrip van de wereld veel groter geworden... Dit is geen decadentie, integendeel het is een grote perfectionering van de relatie met de dingen om ons heen.’ Aldus De Lucchi zelf. Je zou verwachten, dat de geestdrift waarmee zo'n onbehoorlijk klinkende term als ‘consumisme’ gebezigd wordt tenminste de nieuwsgierigheid opwekt, maar in de toelichtingen van Huygen en van Van Kester komt het begrip niet voor.
Toen Le Corbusier het waarachtig wezen en de valse schijn, het tijdelijke en het eeuwige, van de architectuur wilde scheiden, dacht hij kennelijk dat het volstond het decor van het toneel te verwijderen, om dusdoende de coulissen zichtbaar te maken. En wat zijn die coulissen dan in termen van architectuur? De dragende structuur van het theater (datgene, dat de boel op zijn plaats en overeind houdt) of een structuur, die zich in de menselijke ervaring als iets ‘waarachtigs’ voordoet? Of beide?