Opiumhandel
vervolg van pag. 3
contract al in de schuld stonden en niet weg konden.
Deze zeldzame portretjes van het gebruik vormen de weinige plekken waar Vanvugt een meer sociale dan antikoloniale belangstelling aan de dag legt. En een anti-koloniaal standpunt is mooi, maar biedt onvoldoende draagvlak voor een betoog van 420 bladzijden. Het is dat te smalle standpunt van Vanvugt dat zijn boek ‘plat’ maakt - plat niet in de zin van vulgair, maar van eenduidig. Natuurlijk, hij heeft gelijk dat het een stel hypocrieten was daarginder én hier, maar na dertig bladzijden weet ik dat, en ben ik ervan overtuigd tot in mijn merg, en wil ik dat niet, en zeker niet via retoriek en beeldspraak (‘de koloniale debatten uit de jaren van ontnuchtering na het miljoenenfeest van het Cultuurstelsel’) nog dertig keer lezen. Wat ik wel wil weten is waarom de Dajaks op Borneo van overheidswege geen opium kregen, en waarom in 1933 schuivers onder de dertig een zeldzaamheid werden. Wat er precies stond in het voorlichtingsboek Fatamorgana voor de jeugd van de lagere school, en hoe de ontvangst was in Nederland van de grote Perelaer (1887). Een hoofdstuk afdrukken uit die roman is mij te mager. De sociale situering van het opiumgebruik wordt her en der even aangestipt, maar raakt verloren in de enorme stapel uittreksels uit ambtelijk proza en (algemeen) geschiedkundige werken over de kolonie.
Vanvugt heeft een half jaar aan zijn boek gewerkt. Met die korte tijdspanne heeft hij zichzelf te kort gedaan. Van al dat wetenswaardigs dat hij terugvond in nooit meer gelezen boeken had hij met meer geduld een mooi verhaal kunnen maken.
■