Altijd dezelfde smoes
Opium was voor de arbeiders in de kolonie wat drank in de negentiende eeuw in Europa was. Waar lage lonen werden betaald en het werk een vorm van dwangarbeid was, was jenever dan wel opium te vinden. Net als aan de alcohol werden aan opium allerlei genezende en ziektevoorkomende werkingen toegeschreven, en beide middelen werden aan kleine kinderen gegeven om deze rustig te houden en hun kinderkwalen te verzachten. In de jaren dertig werd opium in Batavia door morfine vervangen - dat was goedkoper, maar het werkte ook sneller verslavend.
Alle eeuwen door - de opiumfabriek werkte gewoon door tot in de jaren veertig - had de Nederlandse en Nederlandsch-Indische overheid dezelfde smoes klaar voor haar winstgevend beleid: de regering moest wel opium legaliseren, want anders kwam er allemaal smokkelwaar binnen. En de regering kon de opiumverkoop maar beter in eigen hand nemen, want anders zou het gebruik schrikbarend oplopen. En van de kant van de tegenstanders waren er eeuw in eeuw uit dezelfde verwijten: de overheid (voorafgegaan door de VOC) verdiende er aan en stimuleerde daarom het verbruik. De overheid had standaardtegenargumenten: prof.dr. W. Wertheim vat ze in zijn voorwoord bij Vanvugt's boek pittig samen: ‘Werd de prijs van opium verlaagd, dan was- het doel het gebruik door de bevolking van gesmokkelde opium te beperken. Werd de prijs verhoogd, dan was het doel precies hetzelfde.’
En wat ze ook aan moois zeiden - Schaepman, Abraham Kuyper, Jean Chrétien Baud of Koning Willem I - in de praktijk wilde niemand de belastingpenningen uit de opium graag missen. Hollanders, dat waren we en dat zijn we gebleven; en geen verstandig land ter wereld staat de regering toe dat er bier aan de benzinepomp wordt verkocht, behalve in Nederland. In de Verenigde Staten word je bekeurd als je een open fles alcohol of bükje bier in je auto hebt - hier drink je je ongans bij de feestelijke installatie van een commissie op het ministerie van Binnenlandse Zaken op een dinsdagmiddag om half drie. Iedereen is tegen drank, maar een dronken automobilist mag gewoon zijn rijbewijs houden. Anders zakt de omzet. En dus de inkomsten uit accijns.
Europeanen in Indië schoven geen opium. Die dronken. Uit de vierkante pot, zoals de jeneverfles heette. Alcoholisme onder Europese Knil-soldaten was gewoon. Opium verslaving onder de inheemse soldaten was even gewoon. De Militaire Gids schreef in 1913: ‘Zestig procent van de Javaanse onderofficieren zijn opiumschuivers. Zij verkopen in het geheim opium in de kazerne. Zij maken jonge soldaten tot schuivers en weten uit een en ander een zeer zoet winstje te halen... De grondfout van het euvel is dat (o schande!) het opium als het voornaamste en meest doeltreffende middel voor de werving van soldaten wordt gebruikt. Iedereen weet dit en niemand verzet zich ertegen.’
Dit citaat, door Vanvugt opgenomen in zijn ‘collage van citaten’ is een van de weinige teksten in het dikke boek over de gebruiker van het heulsap. Het leeuwendeel van zijn werk betreft het overheidsbeleid waarbij - het spijt me - de auteur de herhaling niet heeft geschuwd. Alle importcijfers, alle cijfers over de consumptie, alle wetswijzigingen, redevoeringen, schilderingen van het ambtelijk stelsel, de variatie in maten en gewichten, de verpakkingseenheden, de maatregelen van bestuur, de redevoeringen in het parlement, alles, maar dan ook alles is opgenomen, opgesomd en soms met zeer losse hand door het boek gestrooid. Met name de financiële gegevens zijn niet op een mooie rij gezet, zodat het flink bladeren is voor je weet wanneer de staatsinkomsten voor zestien procent uit opiumaccijns bestonden (dat was in 1905).
De papaver