[Vreemdeling in eigen land - vervolg]
en voor mij was het geen verrassing dat ze de laatste keer hebben geprobeerd een lasso om me heen te gooien en me van mijn fiets te trekken en dat ik voortdurend werd gestompt vanaf het moment dat ik de stad inkwam, tot ik op de wielerbaan arriveerde.’
Meestal concentreert Márquez zich op één persoon - uniek dan wel representatief voor een groep, en dan is hij op zijn sterkst. De spaarzame keren dat een niet gepersonifieerde groep het onderwerp is, zoals in het stuk over Colombianen die in Korea hebben gevochten (!), lijkt hij minder greep op zijn materiaal te hebben: hij herhaalt zichzelf zó vaak dat zijn verontwaardiging op het randje van het drammerige is.
Márquez is de kampioen van de anekdote. Hij heeft een enorme behoefte aan verwondering. Verbazingwekkend, verbijsterend en ongelooflijk zijn woorden die op bijna geen enkele pagina ontbreken. Dat heeft het aangename gevolg dat hij zich in zijn vaderland als een scherpzinnige vreemdeling kan verbazen over dingen die voor vele van zijn landgenoten tot het dagelijks leven behoren: isolement, bijgeloof, uitputtende begrafenisrituelen, wanbestuur, inefficiëntie, armoede.
Een werkelijke vreemdeling is Márquez tijdens zijn reizen achter het Ijzeren Gordijn. Ook hier geen abstracte betogen, waar de officiële gastheren overigens wel in uitblinken, maar een samenhangende reeks anekdotes, die bij elkaar een allesbehalve oppervlakkige indruk geven van het leven in de Oostbloklanden. Typerend is bijvoorbeeld dat Márquez' analyse van de benarde politieke situatie in Hongarije na 1956 voor een aanzienlijk deel bestaat uit een psychologisch portret van regeringsleider Kadar. In de stukken over zijn reis door de Sovjetunie in 1959 loopt niet partijleider Chroesjtsjov als rode draad door het verhaal maar de in het mausoleum te bewonderen Stalin. Uit zijn op zijn zachtst uitgedrukt milde oordeel over Stalin kan alleen maar geconcludeerd worden dat Márquez zijn journalistieke werk in ongewijzigde vorm heeft laten herdrukken. Hij stelt dat Stalins grootste fout is geweest dat hij Rusland als een winkel wilde besturen, wa rdoor hij na zijn dood een hopeloos gebureaucratiseerd land achterliet. De verhalen over ‘gruwelijke misdaden, schijnprocessen en massa-executies’ die een vrouw hem vertelt, gelooft hij niet omdat haar uitspraken niet bevestigd worden door andere Russen. Bovendien, zo zegt Márquez, zijn de Sovjets ‘een beetje hysterisch in het uitdrukken van hun gevoelens.’
Márquez, zo ongeveer de enige grote schrijver uit Latijns-Amerika die nog steeds met de Cubaanse revolutie sympathiseert, niet kritisch over de Oostbloklanden? Zeker wel. Hij vindt het er, met uitzondering van Tsjechoslowakije, grauw, somber en protserig, hetgeen volgens hem vooral te wijten is aan de kille ideeën die de leiders erop na houden over de praktijk van het socialisme. Een voorbeeld is de prioriteit die de zware industrie in de Sovjetunie kreeg, waardoor praalzuchtige projecten als ‘het grootste vliegtuig van de wereld’ uitgevoerd konden worden maar de mensen nauwelijks behoorlijke schoenen aan hun voeten hebben. Dat dezelfde mensen zich meestal in positieve bewoordingen uitlaten over hun regering komt volgens Márquez door hun vaderlandsliefde: ze willen graag dat vreemdelingen een goede herinnering aan hun land hebben. Márquez is wel de laatste om ze dat kwalijk te nemen.
■