Geen geschiedenis
Ten Braven
Alle lezers, ook schrijvers als ze lezen, bouwen hun eigen literatuurgeschiedenis op. Vooral Volkskrantcolumnist Fens raakt er niet over uitgepraat dat iedere generatie weer andere favoriete boeken uit het verleden opdiept, zodat de historie van elke literatuur met grote regelmaat moet worden herschreven.
Sterker nog: het verschijnen van ieder nieuw boek veroorzaakt in principe een herwaardering van alles wat er voorheen is verschenen. Het eeuwige jargonwoord dat in dit verband opduikt, is ‘canon’: op ieder moment is er een bepaalde set boeken en schrijvers die door de mensen-met-de-goede-smaak tot de belangrijke werken worden gerekend. Het is deze canon van erkend mooie boeken die in de overzichten en de leerboeken terecht komt, zodat ook de zittende generatie leerlingen ermee wordt behept. Maar geen enkel boek lijkt zich blijvend op de hitlijst te kunnen vestigen.
Toen Ulysses van Joyce als een bom barstte op de wereldmarkt, verviel automatisch een deel van de gevestigde literatuur tot ouderwetsheid (James, Maugham) en andere, verwaarloosde werken werden plotseling als belangrijke voorlopers herontdekt (Sterne). Schrijvers als Joyce - maar in ons land bijvoorbeeld Van Lennep, Gorter, Leopold, Van Schendel - stelden telkens een nieuwe standaard waar alle vorige reputaties maar ook de werken sindsdien, aan werden getoetst. Zo hield Du Perron ieder nieuw verschenen boek weer tegen het licht van Multatuli en soms van Stendhal; wie dan verbleekte, werd afgewezen.
Dat is allemaal gesneden koek; maar zoals uit deze bijlage blijkt, draagt ieder mens ook nog een individuele maatstaf met zich mee. Op grond van biografie en karakter is onze smaak gevormd, behoren bepaalde gebeurtenissen tot de hoogtepunten van onze leesgeschiedenis en staan voor iedereen verschillende werken op onze persoonlijke toptien. Zo zal de geschiedenis van de Russische literatuur die door Karel van het Reve geschetst wordt in de jubileumuitgave van Van Oorschot, door geen van zijn collega's zonder reserve worden bijgevallen. De ene vakgenoot zal namen willen schrappen, de andere vindt juist dat bepaalde coryfeeën zijn verwaarloosd (let op de komende kritieken!). Ook kun je er vergif op innemen dat zijn beeld van de Grote Russen niet klopt met de officiële Sovjet-geschiedschrijving op dat punt.
Toen ik nog de middelbare-schoolopleiding genoot, waren er twee leraren Nederlands op school, mijnheer Aalborg en mijnheer Kanjer, en het was een tref wie er voor jouw klas kwam, want meestal behield je dezelfde docent, behoudens doubleren, voor de volle schooltijd en dat scheelde nogal wat: de Nederlandse literatuur van de ene leerling kwam er heel anders uit te zien dan die van de ander. Wie mijnheer Aalborg trof leerde inzien dat alle schrijvers tot 1885 zich in een schemerig voorgeborchte ophielden, waar de ware aard en functie van de letterkunde nog niet waren ontdekt. Toen verscheen Kloos (‘Enfin Malherbe vint’) en de literatuur kwam achter haar wezenlijke bestemming, waar later die treurige kwajongens van Forum vergeefs tegen te hoop liepen. Maar zover kwam je eigenlijk al nauwelijks voor je eindexamen.
De klassen van mijnheer Kanjer daarentegen begrepen dat de literatuur in onze middeleeuwen al heel aardig meedraaide (Der Natueren Bloeme, Reinaert, Elckerlyc en zo), maar dat er daarna de klad in was gekomen doordat er plotseling regels en vaste vormen waren uitgevonden die het echte schrijven hadden gefnuikt. Het ging er in literaire zaken immers om je hoogst persoonlijke kijk op mens en wereld uit te dragen. Pas rond 1930 waren de ware Kanjer-schrijvers als Ter Braak daar achter gekomen. Onder diens leiding werden weer meesterwerken geschreven als Kaas en Bint...
Wie toevallig van docent wisselde, ontdekte zo dat er geen standaardopvatting over de waarde van schrijvers en boeken bestond. En die visie is sindsdien vaste prik aan onze letterenfaculteiten, waar de receptie-esthetica haar zegetocht begon en de literatuurvorsers uitdaagde te erkennen dat het predicaat ‘literair’ niet wetenschappelijk vaststond. Immers wat in de vorige eeuw tot de top werd gerekend (de ellenlange zangen van Tollens), raakte nadien in vergetelheid en de wetenschappers wezen elkaar er tevreden op dat soms ook het omgekeerde gebeurde: zo had Hermans in 1946 plotseling de vrijwel vergeten Foquenbroch uit de donkere krochten van de 17de eeuw opgediept, uitsluitend op grond van hun beider zielsverwante, cynische levensinstelling. Het waarderelativisme triomfeerde onder de gemiddelde neerlandicus.
Jammer is alleen dat de aanhangers van die leer alles betrekkelijk achten, behalve hun eigen ideeën. Want - zonder dollen - natuurlijk bestaat er zoiets als verandering van smaak en dus wisselende receptie. Maar als het erop aankomt, kost het ook niemand moeite een hele lijst op te stellen van werken die van Homerus tot Proust hun plaats op het wereldtoneel hebben behouden en die blijkbaar toch blijvende kwaliteit vertegenwoordigen.
Die aandacht voor de wisselende conjunctuur van reputaties heeft bovendien weinig zoden aan de dijk gezet als het ging om het schrijven van een nieuw soort literatuurgeschiedenis. En dat is ook logisch want hoe moet zo'n alles relativerend literatuurboek er eigenlijk uitzien? Het kan het verhaal van die veranderende opinies vertellen en chronologisch opsommen wat er in verschillende tijden mooi werd gevonden, maar dat zou eerder de geschiedenis van de smaak of de mentaliteit opleveren - best interessant overigens - maar geen literatuurhistorie.
Het basisprobleem blijft natuurlijk dat de stroom literaire produkten op een heel andere manier geschiedenis wordt dan wapenfeiten of wisselende regeringen. Menselijke prestaties als techniek, wetenschap en sport ontwikkelen zich immers en dus verouderen ook de apparaten, de standpunten en de records. Niemand schiet meer met een voorlader of loopt zo langzaam de marathon als de oude Grieken. Maar literaire werken stellen nooit scherpere records en verouderen daarom ook niet. Een gedicht van Sappho is nog precies even aanwezig en werkzaam als 2600 jaar geleden. De echte literatuur wordt nooit geschiedenis.
■