Humeuren & temperamenten
Verlangen
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Verlangen is onrust, en groot is het leger van de onrustigen. Weinigen maar is de benijdenswaardige staat van gemoedsrust gegeven. Het lijkt zo'n simpele staat - toch zijn er bergen te verzetten eer de Protéïsche sterveling het bereikt. God geeft het zijn beminden in de slaap. Over de gemoedsrust die van stompzinnigheid of zelfingenomenheid - doorgaans gaan ze samen - het gevolg is heb ik het niet.
Het grote legioen blijft verlangen. Waarnaar? Je weet het niet, anders was het geen verlangen meer. Verlangen is het soms knagende, vaker bijtende besef nooit ergens aan te zullen komen. Het is liefhebben zonder geliefde, thuis zijn zonder huis, zingen zonder stem. Verlangen is het droogzwemmen van de dorstige ziel.
Het wil iets, maar weet niet wat. Zijn wil is niet erg sterk ontwikkeld, het jankt af en toe even. Nu eens probeert het zich van zichzelf te bevrijden, dan weer verlangt het naar zichzelf. Ja, het verlangen om van het verlangen af te zijn, of het verlangen omwille van het verlangen zelf, ziedaar zijn diepere wezen.
Het is onze onvolmaaktheid die ons doet verlangen. We aten van de boom van de kennis en, in een van onze meer geborneerde vlagen, hadden we de overmoed ons een beeld van het paradijs te scheppen. Alle paletten, alle notenbalken, alle parfumeriewinkels stonden ons daarbij ter beschikking. Geen hoek van het paradijs bleef oningevuld, we dragen er een beeld in ons van mee alsof het werkelijk bestaat. Wind- en regenbesten dig. Kleurecht. De palmen zijn genummerd, de klaterende fonteinen geïnventariseerd en alle contouren vastgelegd. Het geluid van schalmei en tamboerijn, de lach van blije maagden, de reidans der jongelingen, de gloed van de gouden draden in het elpenbenen spinnewiel, het is allemaal in kaart gebracht. Zelfs de mate van geluk ligt, naar percentage, gehalte en allooi, vast. En dan die verdomde vrede. We hebben haar tot in de finesses gedefinieerd. Het is onze ernstigste vergissing geweest. Voor niets moesten we sinsdien zo boeten als voor deze hybris.
Hadden we het paradijs maar een beetje onaf gelaten, met blinde plekken hier en daar en wat lokale mist, dan was er niet zoveel verlangen geweest. Nu bezorgen onze hoogsteigen deugdelijke materialen ons een gevoel van onvolkomenheid, onze zelfgemaakte perfectie, zadelt ons op met een besef van gemis.
We zijn ondeugdelijk en missen niets, omdat we mensen zijn. Maar omdat we ons wilden gedragen als góden, door uit het niets een wereld te scheppen zonder aan de gevolgen te denken, zullen we ten eeuwigen dage ontevreden zijn met wat ons omringt. Het schimmige verlangen is er altijd, het is niet een begeerte naar iets stoffelijks - want dat kunnen we kopen of stelen; het is niet de wens iets van belang te ondernemen - want daarvoor zijn de zeevaartscholen en safari's; nee, het is dat almaar sudderende, nu en dan opflakkerende, maar ons geen ogenblik verlatende gevoel dat we ergens anders thuishoren, iemand anders zouden moeten zijn. We leven in het verkeerde land, de verkeerde tijd, het verkeerde lichaam, en dat alles laat ons lijden aan de verkeerde pijn die verlangen heet.
Voortdurend zijn we bezig weg te zeilen van de wereld die we hebben gedroomd. We cultiveren onze onvolmaaktheden en doen werkelijk alles om het paradijs geen grein dichterbij te brengen, we zijn als de dood om ook maar een spat van onze overmoedige verbeelding te realiseren - want dat zou betekenen dat het verlangen zou afnemen en zonder die mengeling van schuld, straf en zelfkwelling kunnen we niet. Mogen we niet.
■