Een voorkeur voor schrijvers in de marge
Interviews en beschouwingen van Jan Siebelink
De prins van nachtelijk Parijs door Jan Siebelink Uitgever: Meulenhoff, 184 p., f 27,50
Parijs samengesteld door Jan Siebelink Uitgever: Meulenhoff, 159 p., f 25, -
Ed Jongma
Jan Siebelink
Wat is de invloed van een leraar op de latere literaire belangstelling van zijn leerlingen? Er moet een aardig boek over te schrijven zijn. Een van mijn leraren was Carel Dinaux, die elke week lange kronieken over literatuur schreef in het Haarlems Dagblad. Wonderlijk genoeg doceerde hij geen Nederlands, maar economie en staatsinrichting, en over boeken heb ik dan ook slechts een enkele maal met hem gesproken. Toch was het door hem, of liever gezegd door zijn kronieken, dat ik er toe kwam van mijn eerstverdiende geld na de middelbare school Ter Braaks Carnaval der burgers, opgenomen in het eerste deel van de Verzamelde Werken, te kopen. En onvermijdeljk werd dat het kompas waarop ik jaren lang gevaren heb.
Ik dacht hieraan, toen ik bij Jan Siebelink las: ‘Op een dag in 1970 schreef mijn docent MO-B Frans, de latere hoogleraar F. Drijkoningen, de titel A rebours op het bord. Bij een antiquair kocht ik voor vijf gulden de bekende Fasquelle-uitgave, ik las het boek en voelde mij onrustig worden onder de pijnlijke schokken die ik kreeg toegediend.’ Hij vertaalde het beroemde boek van Huysmans, en had het gevoel of ‘dijken waren doorgebroken’. In de daarop volgende tien jaren schreef hij romans, verhalen- en essaybundels.
Toen deze dijkbreuk plaatsvond, was Siebelink zevenendertig jaar. Belangstelling voor literatuur was er altijd al geweest, maar de schok van Huysmans was kennelijk nodig om de eigen creativiteit vorm te kunnen geven. A rebours, of Tegen de keer, zoals Siebelink het vertaalde, verscheen in 1884, en luidde een nieuwe literaire stroming in, die bekend zou worden onder de naam ‘decadentie’. Het paste voortreffelijk in een tijd die zogenaamd leed aan het fin-de-siècle. Een wat wonderlijke gedachte. Alsof er een soort cyclische beweging zou zijn die rekening houdt met het toevallige gaan en komen van de eeuwen. Honderd jaar eerder was de Franse Revolutie en ontbrak een finde-siècle stemming volledig. Eerder lijkt de decadentie een reactie op de verburgerlijking van de maatschappij. De groeiende eenvormigheid laat geen ruimte voor het afwijkende, en de ongelukkigen die zich niettemin ‘anders’ voelen en zich daarnaar gedragen, worden tot neurasthene randfiguren van een maatschappij die de orde van de dag blijft prediken.
Het lijdt geen twijfel dat Jan Siebelink een uitgesproken voorkeur heeft voor schrijvers uit deze marge. In een tweetal bundels, De reptielse geest en De prins van nachtelijk Parijs - de titels zijn veelzeggend - brengt hij een aantal van hen voor het voetlicht. De inhoudsopgave van De reptielse geest vermeldt namen als Proust, Huysmans, Gracq, Sartre, Kundera, Artaud en Mallarmé. Hoewel men over het gehalte aan decadentie eindeloos kan twisten, horen Sartre en Kundera toch duidelijk niet in het rijtje thuis. Maar, Sartre als fotograaf van Flaubert maakt zijn plaats toch weer waar, en de aanwezigheid van Kundera geeft aan dat Siebelinks voorkeur voor het decadente niet allesbepalend is. Het is een mooi interview, waarin de verstrengeling van erotiek en politiek die Kundera's boeken laten zien toegelicht wordt: ‘Al mijn boeken, zelfs De grap, dat het meest autobiografisch en realistisch is, behandelen nauwelijks expliciet een politieke situatie, maar bevatten eerder een exploitatie van de erotische mogelijkheden waarover een mens beschikt. Omdat sexualiteit het enige domein is waar de personen redelijk vrij zijn, althans niet direct belemmerd door een autoriteit van bovenaf, kunnen ze zich daar waarmaken. Het is het enige domein waar ze vrij kunnen kiezen.’ Tijdens het interview komen Modiano, Roth en Cortazar binnenlopen om het feit te vieren dat Het boek van de lach en de vergetelheid net is verschenen. Hoe spijtig, dat zulke momenten niet op video worden vastgelegd!