Verdi's naïeveteit
Het ontstaan van een ijzeren repertoire
Verdi door Julian Budden Uitgever: J.M. Denl & Sons Lid. 404 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 65, -
Bart Tromp
Zelf stelde hij in een brief uit 1862 niet zonder tevredenheid vast dat ‘in het hart van Afrika of Indië men altijd II Trovatore kan horen.’ Een zeldzame passage, want Verdi maakte zich zelden aan overdrijving schuldig. Maar in die overdrijving zat een kern van waarheid: de ongekende en - wat hij toen nog niet kon weten - blijvende populariteit van zijn melodieën. Zijn reputatie als componist heeft daarvan lange tijd alleen maar schade ondervonden. Al bij zijn leven omstreden, bereikte die reputatie onmiddellijk na zijn dood in 1901 een langdurig dieptepunt. ‘Het is maar Verdi’ - zo kon men het musicologisch oordeel van die jaren samenvatten. George Bernard Shaw (een bewonderaar) betwijfelde of buiten het Requiem iets van Verdi ‘onsterfelijk’ zou blijken, omdat een publiek grootgebracht in de Wagneriaanse beginselen van het muziekdrama de opera's van Verdi niet eens meer zou willen of kunnen appreciëren. Arthur Honegger (in het geheel niet welwillend) vond de ‘banaliteit’ van La donna è mobile van dien aard ‘dat een draaiorgel in de rue de Lappe erin zou stikken’. Werd er al iets goeds aan Verdi's composities bevonden, dan kwam dat omdat het on-Verdiaans was. Zo Strawinsky, die Falstaff ‘wellicht het beste werk van Wagner, maar zeker niet dat van Verdi’ noemde (voor hij later op dat oordeel genereus terugkwam).
Tegenover zulke oordelen over de muzikale verdiensten van Verdi stond het permanente succes van vier van zijn (zesentwintig) opera's: Rigoletto, II Trovatore, La Traviata en Aida. Vanaf hun première maken ze deel uit van het ijzeren repertoire; het is nauwelijks te veel om te zeggen dat zij het ijzeren repertoire zijn. Het ijzeren repertoire: dat betekent ook dat zulke werken vaak nauwelijks ernstig worden genomen als kunstwerken, dienst gaan doen als uitdrukkingsmiddel en achtergrond van zangers en dirigenten (toen) of regisseurs (nu). Ondanks de hoge standaarden van dirigenten als Toscanini of Serafin werd in de eerste decennia van de twintigste eeuw Verdi muzikaal vogelvrij en zijn werken tot de ‘kulinarische Oper’, waartegen Brecht zich meende af te zetten.
De oorzaak van die grote kloof tussen het geletterde oordeel en dat van het publiek is zonder twijfel gelegen in datgene wat Isaiah Berlin in een prachtig essay ‘de naïveteit van Verdi’ heeft genoemd. ‘Naïef’ is in dit verband een begrip dat hij ontleent aan Schiller, die daartegenover het begrip ‘sentimentalisch’ stelt. De ‘naïeve’ kunstenaar is één met zijn kunst; de ‘sentimentalische’ gaat gebukt onder het bewustzijn van de afstand tussen zijn schepping en hemzelf. Homerus, Shakespeare, Dickens én Tolstoj - niet die van de epiloog van Oorlog en vrede of van de Kreutzer-sonate - zijn in deze zin ‘naïef’; Vergilius, Rousseau, Flaubert en Joyce zijn daarentegen ‘sentimentalische’ kunstenaars. En Wagner natuurlijk. Volgens Berlin is Verdi de laatste grote ‘naïeve’ componist, en dat maakte hem tot een groot obstakel voor het estheticisme, waarin de sentimentalische richting zich manifesteerde in haar hoogtijperiode van 1870 tot 1930. Berlins essay is niet meer dan dat: een essay - ooit door Samuel Johnson omschreven als ‘an irregular undigested piece, not a regular and orderly composition’. Vast staat echter wel dat tegen het eind van deze periode een zekere Verdi-renaissance opbloeide, vooral in Midden-Europa. Deze was het werk van één man: Franz Werfel. Zijn kruistocht leverde ook een roman op: Verdi. Roman der Oper.
Na de Tweede Wereldoorlog begonnen steeds meer van Verdi's opera's regelmatig op het repertoire genomen te worden, en met begrijpelijke uitzonderingen als II Corsaro, I Lombardi, Alzira, I Masnadieri en La Battaglia di Legnano (om de Oostenrijkse censuur te ontlopen ooit getransformeerd tot L'Assedio di Harlem) zijn ze allen regelmatig over de hele wereld te zien en te horen. Op de waardering voor de late meesterwerken Otello en Falstaff is die voor de jeugdwerken gevolgd, en wel in een mate dat bepaalde critici de echte Verdi eerder terug vinden in de laatsten, dan in zijn rijpe werk, dat zij aangetast achten door het maniërisme van de librettist Boito.
Verdi
Met dat al is het nog vijfentwintig jaar geleden sinds Verdi als componist werkelijk ernstig wordt genomen. Startpunt is het eerste internationale Verdi-congres dat in 1960 door het Istituto di Studi Verdiani werd georganiseerd in Parma. In 1976 kwam in New York het American Institute for Verdi Studies tot stand en in 1977 kondigden Ricordi, het Milanese uitgevershuis dat de meeste opera's van Verdi drukte, en de University of Chicago Press aan dat zij gezamenlijk de - eerste! - kritische editie van zijn verzameld werk zouden gaan verzorgen. Bij mijn weten is tot nog toe alleen Rigoletto in deze editie verschenen.